Sluiten

Zoeken.

Pesach bloedsprookjes, vroeger en nu

22 april 2014

Sandomierz_katedra_-_mord_rytualny

Schilderij waarop de rituele moord op kinderen door Joden wordt afgebeeld. Dit schilderij hangt in de kathedraal van Sandomierz in Zuid-Oost Polen.

Pesach is een bevrijdingsfeest, een dag waarop we de uittocht uit Egypte van onze voorvaderen en het begin van hun gezamenlijke reis naar het Beloofde Land, vieren.

Tegenwoordig is het een tijd die gekenmerkt wordt door gezinnen die bij elkaar rond de Seder tafel zitten, van elkaars gezelschap genieten en genoegen scheppen in de uitbundige rituelen en symboliek.

Maar tijdens de middeleeuwen begon dit feest ongelukkigerwijs in verband gebracht te worden met een totaal verschillend thema. Een thema waarbij het Joodse volk voor bijna negen eeuwen lang geassocieerd werd met de duivel, en dat onlangs min of meer een comeback heeft gemaakt: het beruchte bloedsprookje.

Het was precies 870 jaar geleden, in 1144, dat in Engeland voor het eerst een verslag opdook van deze lasterlijke verdachtmaking toen rond Pesach het door marteling verminkte lichaam van de 12 jarige William uit Norwich gevonden werd.

Een plaatselijke monnik, Thomas van Monmouth, schreef dertig jaar later over deze episode een boek in het Latijn. Hij beweerde dat de Joden “alle sluwheid van hun doortrapte samenzweringen bij elkaar raapten,” en de jonge William in een hinderlaag lokten, die, “als een onschuldig lam naar de slachtbank werd geleid.”

De monnik beschreef vervolgens uitvoerig hoe “deze vijanden van de christennaam” hun prooi net zo lang pijnigden totdat hij het niet meer kon verdragen.

Een Joodse bekeerling tot het katholicisme, Theobald uit Cambridge, was er snel bij om deze lasterpraat te bevestigen. Ook beweerde hij leugenachtig dat rabbi’s en Joodse leiders elk jaar in Spanje bij elkaar kwamen en dan, door het lot te werpen, bepaalden in welk land zij een christenkind zouden doden om het bloed ervan te gebruiken voor rituelen.

Voor onze moderne oren mag het misschien onvoorstelbaar klinken dat iemand zulke nonsens zou geloven. Maar de mythe had succes en verspreidde zich snel in Europa.

En zoals wijlen Joshua Trachtenberg in zijn vrucht afwerpende werk The Devil and the Jews: The Medieval Conception of the Jew and its Relation to Modern Anti-Semitism benadrukte, hadden beschuldigingen van rituele moord tegen de Joden een diepgaande invloed op de openbare mening.

“Het bevestigen van het concept dat de Jood duivels kwaadaardig is,” schreef Trachtenberg, “leverde zo’n sinister afschrikwekkend figuur op dat zelfs in die met bloed doordrenkte en door verschrikkingen geplaagde tijd het geen wonder was dat het gewone volk ertoe kwam de Jood te verachten, bang voor hem te zijn en hem met een diepe fanatieke intentie te haten.”

Terwijl het Norwich incident niet resulteerde in bekende aanvallen op Joden, had de eerste ‘bloed aanklacht’ die in Frankrijk 30 jaar later plaats vond, wel een veel dodelijker resultaat.

In 1171 werd de Joodse gemeenschap van Blois ervan beschuldigd met Pesach een christenkind te hebben gekruisigd en het lichaam in een plaatselijke rivier te hebben gedumpt.

De gehele gemeenschap werd gevangengenomen en daarna veroordeeld tot de dood door verbranding. Toen de Joden meegenomen werden naar de openbare brandstapel, werd hun gezegd dat zij zichzelf konden redden door bekering tot het christendom, maar bijna iedereen weigerde dat te doen: ze wilden liever sterven en Gods Naam heiligen.

Toen de vlammen om hen heen lekten, kon men de Joden van Blois het ‘Aleinoe’ gebed horen zingen. Dit gebed onderstreept zowel het onderscheid tussen Israël en de volken als het geloof in één God.

Vrij snel begon het bloedsprookje met z’n beschuldigingen van rituele moord in een toevloed van andere Europese landen de Joden te belagen, op verschillende tijden in het jaar waarbij verschillende thema’s als vals voorwendsel werden gebruikt.

Zo werden bijvoorbeeld in de Duitse stad Fulda in december 1235 vijf christenkinderen dood aangetroffen. De Joden werden ervan beschuldigd hen gedood te hebben om hun bloed te kunnen gebruiken voor medicinale doeleinden. Gevolg: 34 Joodse mannen en vrouwen werden door de Kruisvaarders gedood.

Uit de Canterbury Tales van Geoffrey Chaucer, het 14deeeuwse klassieke pelgrimverhalenboek, kan opgemaakt worden dat het bloedsprookje geweldig populair was in de volksverbeelding. Hoewel het bijna 100 jaar later geschreven werd nadat koning Edward I in 1290 het Engelse Jodendom verbande, bevat het een passage met een angstaanjagende hatelijke beschrijving van Joden.

In de Vertelling van de Priores, schrijft Chaucer dat een christenkind een lofzang op Maria zong. Toen “zette satan die z’n verblijfplaats in Jodenharten heeft,” Joden aan dit kind te ontvoeren en te doden en het lichaam in een diepe kuil te gooien, ”waar Joden hun darmen ledigen.”

Zelfs in de 19de eeuw waren er perioden met beruchte bloedsprookjes beschuldigingen, zoals de Damascus zaak in 1840, toen Joden beschuldigd werden van de moord op een Kapucijner monnik en zijn dienaar.

En in 1911 werd een Russische Jood, Menahem Mendel Beilis, die in Kiev woonde, gearresteerd en beschuldigd van het ritueel doden van een 13 jarige jongen en het verminken van zijn lichaam. Hij moest voor de rechter verschijnen in 1913, maar hij werd vrijgesproken nadat de aanklacht van de eisende partij niet steekhoudend bleek.

Het is onnodig te zeggen dat de Nazi’s niet aarzelden het bloedsprookje nieuw leven in te blazen. Tijdens de jaren dertig van de 20ste eeuw gebruikten zij de beeldspraak ervan om nog verder de vlammen van Jodenhaat onder de Duitsers aan te wakkeren.

Zelfs in onze moderne, meer progressieve tijd, leeft de leugen verder. En hoewel het bloedsprookje eens voornamelijk rondwaarde in christelijke gebieden, beroepen tegenwoordig regelmatig Israëls Arabische vijanden zich erop.

Vorig jaar mei maakte het Middle East Media Research Institute bekend dat een Egyptische politicus, Khaled Zaafrani, het volgende had gezegd tijdens een televisie interview: “Het is wel bekend dat (de Joden) tijdens Pesach matzes maken, die zij ‘Bloed van Sion’ noemen. Ze nemen een christelijk kind, snijden hem z’n keel door en slachten hem… zij doen nooit afstand van dit ritueel.”

Daar komt het volgende bij. In maart 2013 publiceerde de website van een Palestijnse organisatie door Hanan Ashrawi in het leven geroepen, een artikel waarin president Obama van de VS bekritiseerd werd omdat hij als gastheer optrad bij een Seder. Er stond te lezen: “Weet Obama in feite wel wat bijvoorbeeld het verband is tussen ‘Pesach’ en ‘christelijk bloed’?! Of ‘Pesach’ en ‘Joodse bloedrituelen’?! Bovendien merkte het artikel op: “Veel van het gepraat en de roddel over historische Joodse bloedrituelen in Europa zijn waar, en niet vals zoals geclaimd wordt. De Joden gebruikten echt bloed van christenen in het Joodse Pesach.”

Vervolgens werd het artikel toch van de website afgehaald nadat er zware kritiek op gekomen was.

Iedereen die zelfs maar een oppervlakkige blik werpt op het duidelijke Thora verbod om bloed te eten, en de waarschuwingen van de wijzen ertegen, zou natuurlijk snel de absurditeit inzien van de aantijgingen van het bloedsprookje.

Niettegenstaande heeft dit ‘kwaadaardige loze bericht’ niet opgehouden ons volk voor het grootste deel van ons moderne bestaan te achtervolgen.

Nu we met Pesach onze bevrijding vieren, hoe gaan we met dit alles om? Misschien dat het meest geïnspireerde en troostrijke antwoord op deze raadselachtige kwestie gegeven werd door niemand minder dan de zionistische denker en auteur Ahad Ha’im.

In een van zijn essays rekent hij af met de acceptatie van het bloedsprookje door de wereld, en keert hij het om tot een bron van bemoediging voor het bekritiseerde volk van Israël.

“Elke Jood,” schrijft hij, “die grootgebracht is onder Joden weet dat het een onbetwistbaar feit is dat in het gehele Jodendom er geen enkel individu is die menselijk bloed drinkt om religieuze redenen. ‘Maar’ – vraagt u zich af – ‘is het mogelijk dat iedereen het bij het verkeerde eind heeft en de Joden gelijk hebben?’ Ja, dat is mogelijk: de beschuldiging van het bloedsprookje bewijst dat dit mogelijk is. Hieruit zien we dat de Joden het bij het rechte eind hebben en volmaakt onschuldig zijn.”

Hoewel dit bijna een eeuw geleden geschreven is, klinken deze woorden tot op vandaag door.

Want in een tijd waarin zowel de legitimiteit als het bestaansrecht van Israël steeds meer aangevochten wordt en de misleidende propaganda van onze vijanden zo snel geloofd, herinnert de geschiedenis van het bloedsprookje ons aan een belangrijke waarheid: onze zaak is gerechtvaardigd, zelfs als de wereld het omgekeerde denkt.

Dit artikel is geschreven door Michael Freund en verscheen onlangs op de website van The Jerusalem Post. Freund was plaatsvervangend directeur Communicatie op het kantoor van premier Binyamin Netanyahu tijdens diens eerste ambtstermijn. Hij is grondlegger en voorzitter van de stichting Shavei Israel (www.shavei.org) die hulp biedt aan ‘verloren stammen’ van Israël en niet bekende Joodse gemeenschappen bij hun terugkeer naar het volk en land der Joden. | Vertaling: Evelien van Dis

Doneren
Abonneren
Agenda