Sluiten

Zoeken.

‘De angst kwam terug en is gebleven’

1 juni 2018

1701-tugendhaft-1024x576

Mattie en Myrna Tugendhaft. - Foto: Geja Lahpor

Mattie en Myrna Tugendhaft zijn beiden tachtig jaar en wonen in Amstelveen, waar ik hen ontmoet. Beiden hebben de oorlog ternauwernood overleefd en oog in oog met de dood gestaan. Die oorlogservaringen staan nog in hun geheugen gegrift en op hun netvlies gebrand. We zitten nauwelijks aan de koffie of Mattie begint aan zijn ongelofelijke verhaal.

“Aan het begin van de oorlog werd de hele familie van mijn moeder gedeporteerd naar Westerbork. Toen mijn vader in het postkantoor stond om pakjes naar de familie in het kamp te sturen, werd hij op de schouder getikt door iemand die zei dat wij onder moesten duiken. Alles ging daarna in een stroomversnelling. Wij woonden in Limburg en een huishoudster bracht mijn zus op de fiets naar een Franstalig klooster in België waar ze de hele oorlogsperiode bleef, en ik werd door een pater naar een ander klooster gebracht.

Na een paar weken werd het daar te gevaarlijk voor mij en werd ik achtereenvolgens naar vier andere adressen gebracht, met alle gevolgen van dien. Ik was zes jaar en miste mijn ouders heel erg. Een nieuw, dramatisch leven begon. Ik heette in het vervolg Mattie Gevers in plaats van Majer Tugendhaft,” vertelt Mattie alsof hij het gisteren meemaakte.

Ik kan in paniek raken als ik mijn vaders paspoort met de grote ‘J’ erin zie.

Misbruik

Zijn vierde adres, dit keer in de buurt van Roermond, was een boerengezin met drie kinderen. Wat daar gebeurde heeft zijn leven getekend. “Ik werd elke ochtend heel vroeg uit bed gehaald om de paarden naar het veld te brengen. Maar als ik weer terugkwam op de boerderij werd ik vaak via de schuur naar een ‘martelkamertje’ gebracht. Daar deed de boer een touw om mijn hals en hing mij op aan een balk totdat ik blauw werd en bijna stikte. Dan haalde hij mij er af en herhaalde dit. Ook heeft hij mij regelmatig in een sloot bijna laten verdrinken. Of hij bond mij vast aan een jong kalfje dat mij alle kanten opgooide. Ik had een doodsangst voor hem en probeerde me steeds te verstoppen.”

Omdat de boerin en de kinderen niets in de gaten hadden durfde Mattie er niet over te praten. Regelmatig kwam er iemand langs om voedselbonnen te brengen, als ‘dank’ dat Mattie ondergedoken zat. Bij dat bezoek was altijd de boer aanwezig, zodat Mattie nooit alleen met haar was en niets kon zeggen.

Hereniging

Toen de boerin een keer eerder terugkwam van het land dan gedacht, zag ze Mattie blauw aan een balk hangen. Ze schrok er zo van dat ze regelde dat hij naar een ander adres ging. In die tijd kreeg Mattie voor het eerst de kans om zijn ouders te zien die nog steeds ondergedoken zaten.
“Toen ik ze zag, brak ik. Ik huilde en schreeuwde, en vertelde mijn verschrikkelijke verhaal. Helaas konden ze mij niet geloven. Ze dachten dat ik het gedroomd had of getraumatiseerd was. Dat maakte het voor mij allemaal nog erger.

Het was helaas de enige keer dat ik mijn ouders tijdens de oorlog zag, want ik ging daarna naar een ander onderduikadres waar ik het gelukkig erg naar mijn zin heb gehad. Ik werd er zelfs misdienaar. Met deze familie heb ik nog steeds contact.”

Na de oorlog bleken Matties ouders en zus het overleefd te hebben. “Ik had er een broertje bij gekregen en later werd er nog een tweeling geboren. Maar mijn zus die na de oorlog uit het klooster kwam, konden we niet meer verstaan, want ze sprak uitsluitend Frans. Na de hereniging werd in ons gezin nooit meer over de oorlog gesproken.”

Na de oorlog

Myrna en Mattie leerden elkaar na de oorlog kennen. Ze hebben met hun gezin zeventien jaar in de Verenigde Staten gewoond tot ze drie jaar geleden weer naar Nederland kwamen. “Toen ik drie jaar geleden geopereerd moest worden, raakte ik klinisch dood. Ik had een bijna-doodervaring, in alle hevigheid kwam mijn oorlogstrauma terug.” Even stopt hij met vertellen en is geëmotioneerd. “De angst kwam terug en is gebleven. Ik kan in paniek raken als ik mijn vaders paspoort met de grote ‘J’ erin zie.”

De boer heeft na de oorlog geld gekregen voor het verlenen van de onderduik. “Hij hoopte hiermee een nieuwe boerderij te kunnen kopen. Was dit de reden, samen met de andere privileges zoals de voedselbonnen die hij kreeg, om mij te laten onderduiken? Ik vraag mij nog steeds af waarom hij mij aan de ene kant liet onderduiken en aan de andere kant bijna de dood injaagde. Toch koester ik geen wraakgevoelens meer omdat ik zijn motief niet ken; wél ben ik boos.”

Mattie en Myrna zijn nu de ouders en grootouders van twee zonen, zeven kleinkinderen en drie achterkleinkinderen, waar ze erg gelukkig mee zijn en van genieten.

Myrna

Mattie loopt weg om oude foto’s en paspoorten te pakken. Dan begint Myrna haar verhaal.
“In 1943 werd er bij ons aan de deur gebeld, waarbij de Duitsers ons sommeerden direct in de bus te stappen die ons naar het treinstation zou vervoeren om naar Westerbork te gaan. Ik mocht één speelgoedje meenemen, en dat was een vegertje met blikje.

In het kamp moesten we elke dag in weer en wind minstens twee uur op appèl staan. Honger en kou hebben we daar geleden. Elke dag kregen we uitsluitend koolraapsoep en soms kreeg ik stiekem een boterham van mijn vader toegestopt, die hij kreeg omdat hij in het kamp-kantoor moest werken. Nog steeds eet ik geen kool of koolraap”.

Van Westerbork naar Bergen-Belsen

Na een jaar werd Myrna met haar ouders in de trein gezet om gedeporteerd te worden naar
Bergen-Belsen. “Mijn moeder werd daar erg ziek en overleed in het kamp. Ik was zeven jaar en herinner me nog precies dat ik achter de lijkkar aan liep, waar mijn moeder in een massagraf terecht kwam. Ik huilde en voelde me alleen. Later ben ik teruggegaan naar het kamp om te kijken of ik het graf van mijn moeder terug kon vinden, maar dat lukte niet”. Een traan loopt langzaam over haar wang.

Alsnog voor de dood weggehaald

Een jaar later, toen Nederland bevrijd werd, wilden de Duitsers alle sporen van misdaden uitwissen, en ze besloten om de 2500 Joodse overlevenden van Bergen-Belsen te deporteren in ‘dodentreinen’ met explosieven en vlakbij de brug over de Elbe op te blazen. “We hebben 7 dagen in de trein gezeten. Maar toen we vlakbij de brug waren dachten de Amerikanen dat de trein een veetransport was. Toen ze de trein stil hadden gezet en de deuren openden kwamen de overlevenden eruit, hoewel 150 slachtoffers waaronder kinderen, overleden waren. Mijn vader en ik waren voor de dood weggehaald”.

Doneren
Abonneren
Agenda