Sluiten

Zoeken.

In het zweet uws aanschijns

6 november 2019

hardwerk-1024x576

Vaak wordt het vers “In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten” (Genesis 3:19) opgevat als een arbeidsplicht na de Paradijsvloek. In sommige perioden werd dit vers zelfs opgevat als een persoonlijke arbeidsplicht voor iedereen. Het gezegde ‘wie niet werkt, zal niet eten’ werd nooit letterlijk opgevat, althans niet zo, dat een ieder verplicht zou zijn te werken voor zijn dagelijks brood, zelfs als hij andere inkomsten heeft.

In de Midrasj-literatuur (Midrasj Rabba 20:10) bijvoorbeeld wordt dit vers als volgt opgevat: “En doornen en distelen zal zij (de aarde) voor u doen ontspruiten en u zult eten het kruid van het veld” (Genesis 3:18). Adam schrok hier hevig van omdat hij dacht, dat hij hetzelfde voedsel zou moeten nuttigen als dieren. G’d antwoordde hem toen: “Omdat jij hiervan geschrokken bent, zodanig, dat het zweet op je gezicht verscheen, zul je brood eten” (en dus niet gelijk zijn aan de dieren). De Midrasj ziet in het vers Genesis 3:19 eerder een zegening dan een arbeidsvloek!

“Heb ik wel zoveel materiële zaken nodig, dat ik mijzelf acht tot twaalf uur per dag bezig moet houden met inkomensvorming?”

Niettemin moeten de meeste mensen gewoon werken voor hun dagelijks brood. Hoewel de mens zich de hoogste graad van perfectie in de Schepping mag noemen is het met zijn aanpassing aan de natuur bitter slecht gesteld. Alle dieren ontvangen hun dagelijks brood vrijwel direct uit de hand van de Schepper terwijl wij mensen allerlei omwegen moeten bewandelen om een stuk brood op de plank te krijgen. Wij moeten ploegen, zaaien, oogsten, dorsen, wannen, zeven, malen, mengen en bakken alvorens een stuk lekker brood op tafel ligt.

De Talmoed verwondert zich reeds over dit merkwaardige fenomeen en wijt dit aan onze zondige natuur: “Rabbi Sjimon ben Elazar stelt dat hij noch nooit een hert gezien heeft dat gedroogde vijgen produceert, noch een vos die een bedrijf leidt of een leeuw die lasten draagt. Niettemin ontvangen zij hun levensonderhoud zonder al te veel moeite direct uit de natuur. Zij (de dieren) werden geschapen om mij (de mens) te dienen terwijl ik geschapen ben om onze Schepper te dienen. Wat ben ik minder dan het dier? Maar ik heb gezondigd en daarom mijn levensonderhoud verloren” (B.T. Kiddoesjien 82b).

Geen prestatiecultuur

Een belangrijke levensopdracht van de mens is het goede van het kwade, het afval van het nuttige en het bruikbare van het onbruikbare te scheiden. Dit geldt niet alleen in fysieke, maar ook in psychische zin. We moeten doorlopend onze slechte en goede neiging scheiden, verschil maken tussen het goede dat we van G’d krijgen en dat waarvan wij denken dat wij het ‘op eigen kracht gemaakt hebben’.

De Bijbel gaat ervan uit dat ieder mens de plicht heeft, voor zover mogelijk, om in eigen levensonderhoud te voorzien. Dit houdt slechts in, dat een ieder middelen moet zoeken om, afhankelijk van omstandigheden, zijn fysieke bestaan te verzekeren; maar niet meer dan dat!

De primaire levenstaak van de religieuze mens is zijn geestelijke opdracht te maximaliseren. Gewetensvolle beroepsarbeid kan hiervan onderdeel uitmaken maar ‘zoveel mogelijk presteren’ in fysieke zin is zeer on-Bijbels.

Heiligheid is ver te zoeken als ons hele bestaan geabsorbeerd wordt door materieel streven. Eén van de chassidiem – volgelingen van een bekende Rebbe, Rav Shalom Dov Beer (1773-1827) – werd eens aangesteld in een fabriek voor rubberen overschoenen. Hij werd steeds meer in beslag genomen door zijn zakelijke beslommeringen. De Rebbe merkte eens tegen hem op: “Voeten in overschoenen zie ik dagelijks maar een hoofd in overschoenen heb ik nog nooit gezien”.

Eén mond maar twee ogen

Mij werd eens de volgende vraag gesteld: “Waarom werd de mens met één mond en één neus geschapen terwijl hij twee ogen heeft?”. En het antwoord luidt: “Beide ogen hebben verschillende functies; met het linkeroog moeten we onze aardse bezigheden bezien en met ons rechteroog de Hemelse zaken”.

In de Kabbala, de Joodse mystieke filosofie, duidt het begrip ‘links’ op gestrengheid – gewoera – en beperking en het begrip ‘rechts’ op liefde – chessed -, toewijding en expansie.

Ten aanzien van onze aardse aangelegenheden dienen wij ons bescheiden en beperkt op te stellen. Onze aardse strevingen dienen gericht te zijn op voorzien in het minimum aan aardse benodigdheden. Wij dienen onszelf min of meer streng te beoordelen, waar het materiële aangelegenheden betreft: heb ik wel zoveel materiële zaken nodig, dat ik mijzelf acht tot twaalf uur per dag bezig moet houden met inkomensvorming?

Ten aanzien van onze Hemelse opdracht gelden andere maatstaven: moet ik mijzelf niet meer wijden aan hogere zaken; kan ik per dag niet meer tijd vrij maken voor mijn spirituele ontplooiing; is het niet mogelijk mijn geestelijk niveau te verbeteren door gebed en studie van Thora?. Dit zijn keuzes die we eigenlijk iedere dag maken moeten en die ons geestelijk niveau weerspiegelen.

Doneren
Abonneren
Agenda