Bijbelse geografie en archeologie – Maresa en Beit Guvrin
Door Alfred Muller -
8 november 2005
“Na verloop van tijd viel de Nubiër Zerach het land binnen met een leger van duizend maal duizenden soldaten en driehonderd strijdwagens, en rukte op tot aan Maresa.” (2 Kronieken 14:8, NBV)
De meeste grotten werden uitgegraven in de zevende tot tiende eeuw. Arabisch sprekende christenen maakten een gat in de grond totdat ze de kalksteen bereikten. Ze groeven vervolgens grote ruimtes tot ongeveer 15 meter diep in de vorm van klokken. De stenen werden gebruikt voor de bouw.
Beit Guvrin, de plaats die werd opgericht naast Maresa. Maresa ligt in het midden van Israël, pakweg tussen Jeruzalem en Asjkelon. Voor koning Asa van Juda was het een slecht teken dat koning Zerach uit Ethiopië kans zag tot Maresa op te trekken. Dat betekende namelijk, dat de vijand al ver in het land was doorgedrongen.
Het boek Jozua (15:44) situeert Maresa in het gebied van Juda. De Judeese koning Rechabeam, die regeerde van 932 tot 915 v.Chr., maakte er een bolwerk van. In 2 Kronieken 11:8 lezen we dat hij er een sterke commandant aanstelde en er voedsel, olie en wijn liet opslaan.
Koning Asa regeerde van 912 tot 871 v.Chr. De Bijbel omschrijft hem als een vorst die “deed wat goed en juist is in de ogen van de Heer”. Hij slaagde er bij Maresa in de aanval van Zerach uit Ethiopië af te slaan. Hij achtervolgde hem zelfs tot aan Gerar, een stad in de Negev aan de zuidgrens van het gebied van Juda.
De stad Maresa lag aan een verbindingsweg tussen de Via Maris – de grote karavaanroute langs de Middellandse Zee – en de Weg van de Koningen aan de oostzijde van de Jordaan. In 701 v.Chr. veroverde de Assyrische koning Sanherib de stad tijdens zijn militaire opmars naar het westen. Sanherib slaagde er niet in ook Jeruzalem te veroveren, nadat Hizkia zich verootmoedigde.
In 586, na de Babylonische ballingschap, werd Maresa deel van Idumea. Dat was de Griekse naam voor het gebied ten zuiden van Juda en de Dode Zee. De naam komen we ook tegen in Marcus 3:8, waar gezegd wordt dat mensen uit Idumea naar Jezus toekwamen.
De geschiedenis van Maresa kwam in het jaar 40 v.Chr. ten einde toen de Parten de stad volledig verwoestten. Op de tel bevindt zich nu slechts een veldje met bruingrijze stro. Archeologen hebben weliswaar opgravingen verricht, maar het grootste deel daarvan is weer met aarde bedekt. Tussen 1898 en 1900 troffen archeologen van de ‘Palestine Exploration Fund’ er een hellenistische stad aan met een patroon van rechte straten. Alleen de ruïnes van zware wachttorens zijn nog te zien.
Naast Maresa werd een nieuwe stad opgebouwd: Beth Guvrin. Het bijzondere daarvan is, dat de huizen voor een groot deel onder de grond lagen. De bovenste bodemlaag bestaat uit harde steen, ‘nari’ genaamd. Daaronder bevindt zich het zachte en makkelijk te bewerken kalkgesteente. Bezoekers aan het nationale park van Maresa – Beth Guvrin kunnen deze onderaardse grotwoningen bekijken.
In Beth Guvrin zijn ook de 22 oliepersen gevonden uit de derde en vierde eeuw v.Chr. Met behulp van stenen gewichten die aan balken hingen, werden olijven uitgeperst. De mensen gebruikten de olie om voedsel te bereiden en als brandstof en zalfolie. Zelfs nu zijn in de buurt van de tel nog olijfbomen te zien.