Sluiten

Zoeken.

Een bezoek aan de Tempelberg

Door Adam Eliyahu Berkowitz - 

7 juni 2018

F171024SKFF04-1024x576

Joodse bezoekers op de Tempelberg. - Foto: Flash90

Ik zal hen brengen naar Mijn heilige berg, en Ik zal hen verblijden in Mijn huis van gebed. Hun brandoffers en hun slachtoffers zullen welgevallig zijn op Mijn altaar. Want Mijn huis zal een huis van gebed genoemd worden voor alle volken.

— (Jesaja 56:7)

Als de Tempel er was, zou op zondag met Sjawoe’ot elke Jood de Tempelberg opgegaan zijn. Ik ging op maandag. Dit is een dag waarop de heiligheid van de feestdag nog aanhoudt en het feestgevoel mensen in drommen naar de heilige stad toe trekt. Het is een onlangs groeiend fenomeen dat Joden en niet-Joden in de rij staan om de heiligste plek ter aarde te bezoeken.

Voordat men de Tempelberg opgaat, wordt van mannen vereist onder te gaan in het mikve, een ritueel bad. Dus om drie uur ’s morgens vroeg ontmoette ik mijn drie vrienden bij het badhuis. We douchten snel voordat we het kleine bad ingingen. Het water was onverwarmd, koud genoeg om me wakker te maken. Vervolgens stapten we in de auto voor een tweeëneenhalf uur durende rit van de Golanhoogvlakte naar Jeruzalem. Met de airconditioning en het gesprek op volle sterkte om de bestuurder wakker te houden.

Terwijl we van de bergen afdaalden naar de Kinneret (het Meer van Galilea), dacht ik eraan hoe het geweest moest zijn in de dagen van mijn voorouders toen het afleggen van 240 km weken van moeizaam reizen betekende. Het drie keer per jaar de Tempel bezoeken was een grote toewijding van tijd en energie.

We hadden besloten de trip te maken op de dag na Sjawoe’ot. Traditioneel is dat een dag met toegevoegde feestvreugde waarnaar in de Psalmen verwezen wordt met het woord ‘binden’. Psalm 118 : 27 zegt: “De HEERE is God, Hij heeft ons licht gegeven. Bind het feestoffer vast met touwen tot aan de horens van het altaar.”

De reis nam ons mee naar beneden door de Jordaanvallei. Dat is een landbouwgebied dat erom bekend staat ‘s zomers heet en vochtig te zijn. Hoewel het in deze tijd van het jaar ’s nachts nog koel is. Het was een lange autorit, maar Israël is een mooi land zelfs als het nog niet helemaal licht is.

Omdat het Joden verboden is te bidden op de Tempelberg, begon onze dag met gebeden bij de Kotel. Toen we daar rond 06.00 uur aankwamen, was het plein reeds vol mannen met golvende witte gebedssjaals om, die losjes in het vereiste aantal bij elkaar stonden. Thorarollen opgeborgen in die fijn bewerkte houten bekisting in Sefardische stijl gingen rond zoals gebruikelijk. Het opzeggen van gebeden vulde de lucht. Dit gebedsgeluid werd doorsneden door het gekrijs van een groep spreeuwen die onophoudelijk rondcirkelde in het kleine stuk lucht boven het Tempelplein.

De voortschrijdende ramadan riep grotere spanningen op dan voorheen, en er was meer politie op de been dan normaal. We gingen in de rij staan voor de veiligheidscontrole in de houten tunnel die naar de Mughrabipoort leidt. De rij met niet-Joodse bezoekers schoof voorbij terwijl wij wachtten. Identiteitsbewijzen werden verzameld en teruggegeven, laptopcomputers weggezet in kluizen en tassen doorzocht.

Geen enkel religieus voorwerp is toegestaan en kleine boeken werden bekeken om te verzekeren dat geen enkel gebedenboek de Tempelberg zou bereiken. Joden dragen geen leren schoenen naar deze plek, daarom gingen verschillende mannen op hun kousenvoeten omhoog terwijl anderen rubberen schoenen of sandalen aanhadden.

De politiemensen waren oplettend, maar op een plezierige manier, onbuigzaam maar niet agressief. De regels werden hardop aangekondigd: niet bidden, niet zingen, niet op de grond liggen, geen religieuze symbolen, geen Israëlische vlaggen.
Deze regels gelden zowel voor Joden als christenen, maar alleen Joden werden gewaarschuwd. Het is feitelijk christenen verboden te bidden op deze plek en onlangs was er een conflict met de moslimautoriteit (Waqf) toen er met een Amerikaanse vlag was gezwaaid.

Door te verbieden dat Joden hier samen met christenen zijn, houden ze ook de profetie over deze plaats tegen, namelijk dat dit een ‘Huis van gebed voor alle volken’ is.

Ik kwam tijdens dit bezoek achter nóg een regel. Een Israëlische gids bereidde zich voor om een groep Chinezen uit Peking de Tempelberg mee op te nemen. Zij hadden zijn boek over het onderwerp bestudeerd en hadden hem vanuit China benaderd met de vraag of hij hen op die plek wilde rondleiden. De politiemensen waren onzeker: de gids kon als niet-Jood de plek niet betreden en de groep kon niet ‘als Joden’ toegelaten worden. Wat is namelijk het geval? Ten gevolge van de ongelijkheid van de regels en de restricties kunnen Joden en christenen niet tegelijk deze plek bezoeken. Uiteindelijk werd hun niet toegestaan met hun gids rond te lopen op de Tempelberg. Bijna brak er een veiligheidsincident uit toen zij naar onze groep zwaaiden die al bezig was met de rondleiding.

“Het is al erg genoeg dat niet-moslims gediscrimineerd worden,” vertelde de gids mij. “Maar door te verbieden dat wij samen hier zijn, of dit nu met opzet is of niet, houden ze ook de profetie van deze plaats tegen, namelijk dat dit een ‘Huis van gebed voor alle volken’ is.“

Als om de ernst van de situatie te benadrukken kwam net nadat we de tunnel richting Mughrabipoort in gingen, een groep soldaten door een zijdeur naar binnen. Ze droegen het grijze uniform van de Yassam, een speciale politie-eenheid. Zwaarbewapend en bepantserd liepen ze voorwaarts met traangasgranaten. Een trip naar deze heilige plek in het hart van onze hoofdstad is voor ons Joden onomstotelijk vol gevaren.

Verborgen onder de ernst van de situatie en wetend dat we een van de belangrijkste conflictplekken tussen Israëli’s en Palestijnen zouden betreden, kregen we het gevoel dat dit de bron van onze diepste vreugde was. En toen de veiligheidscontrole voorbij was, borrelde deze vreugde naar boven in een gezang terwijl we naar boven richting de poort liepen.

Ji’baneh haMikdasj – moge de Tempel herbouwd worden – was het lied tot het laatste moment. De politie wachtte geduldig tot we klaar waren met het laatste refrein. Zo’n lied kon niet opklinken aan de andere kant van de metalen deuren waar Arabische boosheid geprikkeld zou worden. Maar aan deze kant kon niemand dit gebed stoppen.

Op zijn minst twaalf politiemannen vergezelden ons. Ze verzekerden ons door te lopen in een flink tempo terwijl ze nauwlettend in de gaten hielden dat geen enkele regel overtreden werd. Ze waren streng en lachten niet. Achterblijvers werden snel vermaand. Maar zij brachten zichzelf in gevaar om veilig te stellen dat Joden hier konden komen. Ik geloof heimelijk dat zij deze missie met genoegen uitvoeren. Het is een van de lofwaardige diensten van een politieman.

Terwijl we voortwandelden, trof me de rechte afgepaste afmeting van de Tempelberg. Het is tenslotte een bergtop. De hele wereld focust z’n aandacht op de Gouden Rotskoepel en ondertussen wordt het grootste deel van deze plek ontkend en verwaarloosd en is bedekt met olijfgaarden of stukken veld waar hopen stenen liggen. Ik zie de stenen en in mijn hart zou ik graag deze stenen verzamelen in een of andere niet-moslimhoek; en de stenen die eerst mijn Tempel waren opnieuw gebruiken om een kleine synagoge te bouwen waarin ik me kan verbergen en God aanbidden dichtbij de plaats die Hij verkozen heeft. Maar tot op vandaag bestaat er niet zo’n hoek.

Dit bezoek zorgde voor veel verrassingen. Er zijn een aantal serieuze bouwwerkzaamheden aan de gang. Dit gebeurde ook in het verleden en was nooit goed voor de Joden. De Waqf betracht nooit voorzichtigheid terwijl ze daar bezig zijn. Bouwprojecten dienen als een dunne dekmantel om kostbare archeologische overblijfselen van de twee Joodse Tempels te vernietigen. Een stapel hout achter de Poorten der Barmhartigheid wordt feitelijk aangemerkt als hout uit de eerste en tweede tempelperiode. Hout geïmporteerd uit Libanon toen Salomo koning was. Joden mogen deze poorten niet binnen, dus het hout ligt daar weg te rotten voor onze ogen.

Ik realiseerde me dat de verwoesting van de tempels niet is opgehouden. Het gaat door en vindt elke dag plaats.

Ik realiseerde me dat de verwoesting van de Tempels, voor het eerst in 587 vóór de gewone jaartelling en weer in het jaar 70, niet is opgehouden. Het gaat door en vindt elke dag plaats, uitgevoerd door Arabische aannemers en werkers met schoppen en tractors. En wanneer de laatste sporen goed en wel verdwenen zijn, zal de Palestijnse claim dat er geen connectie is tussen Jodendom en haar heiligste plaats, uiteindelijk ‘waar’ zijn…

Er lag nog een verrassing op ons te wachten: of het nu bij vergissing was of met opzet, maar de politiemannen brachten ons dichter bij de Gouden Rotskoepelmoskee dan iemand van ons ooit geweest was. Wij kwamen bij de traptreden die ons naar boven leidden, en in plaats van ons te stoppen, liepen zij door en maanden ons aan door te lopen.

Wij waren met stomheid geslagen, overweldigd door de voelbare heiligheid die vanonder het gebouw uitstraalde. Een seculiere Israëlische nieuwsploeg die met ons meeging, hield op met uitzenden om deze ervaring in zich op te nemen. Heiligheid is normaal gesproken een theologisch concept. Maar nu omringde heiligheid ons, doordrong ons en liet iedereen – behalve de moslims die rondliepen – naar adem snakken. Ik beefde letterlijk van top tot teen en moest mijn uiterste best doen om niet in huilen uit te barsten. Ik was helemaal overweldigd door Gods heilige tegenwoordigheid op een manier die mijn Westers cynisme niet kon hanteren. De meest natuurlijke menselijke reactie op deze ervaring zijn tranen, maar die zouden me ongewenst doen zijn en van de plaats verwijderd hebben. Ik wilde plat op de grond gaan liggen om mijn sterfelijkheid voor mijn God te erkennen. Maar ik kon dit niet doen.

De groep stopte enkele minuten toen een rabbijn een onderwijzing gaf waarbij hij uit zijn hoofd een Talmoedgedeelte aanhaalde waarin het over de offers van die dag ging. Terwijl we daar liepen, stopten we verschillende keren om naar onderwijzingen te luisteren. Ik was geschokt toen ik zag dat mannen in de groep Psalmen reciteerden. Toen we weer stilstonden, sloten verschillende mannen hun ogen en begonnen intens te bidden.

Ik realiseerde me dat de moslim autoriteit – ondanks uiterste pogingen – Joden niet kan tegenhouden om te bidden. Feitelijk is het zo dat door heel de geschiedenis heen mannen die willen domineren en onderdrukken, nooit in staat zijn geweest gebed te stoppen.

En toen we de plek verlieten en richting het moslimkwartier gingen, realiseerde ik me dat deze korte gebeden, deze verdwaalde Psalmwoorden en speciaal deze woorden uit de Thora, uiteindelijk een toenemend effect zullen hebben. Op het laatste zullen er scheuren in de muur (van de Gouden Koepelmoskee) tevoorschijn komen en de muren zullen ineenstorten. Joden hebben Gods Huis in al die 2000 jaar niet vergeten; ook mijn aanwezigheid legt daarvan getuigenis af. Als God het wil, zal ik terugkomen en opnieuw getuige zijn, en een paar meer woorden toevoegen aan de zaak.

Adam-Eliyahu-Berkowitz

De auteur

Adam Eliyahu Berkowitz

Doneren
Abonneren
Agenda