Bij onze tussenstop aan de grens zie ik Evgenia Fetman zitten. Een andere vrouw uit de groep zit naast haar en slaat een arm om haar heen. Ze huilt. Ik ken haar verhaal niet, maar ik hoef maar haar gezicht te zien om te weten dat deze vrouw het zwaar heeft.
In de bus op weg naar Kishenov vertelt Evgenia wat haar is overkomen. Ze zucht diep als ze begint te vertellen. Haar stem trilt wat. “Ik dacht al na over vertrekken naar Israël. Maar de oorlog gaf het laatste zetje. Ik, ik… wat moet ik zeggen? Je herkent de stad niet meer. Ik kom uit Malin, vlakbij Zhytomir.” De regio Zhytomir is zwaar bestookt door de Russen. “Dagen en dagen zat ik in mijn kelder. Ik ging alleen even snel naar boven om te douchen. En dan weer terug.”
“Wat moet ik zeggen? De stad is leeg, alles is weg. Niet alleen de stad is weg. Ook alles wat ik kende, de familiefeesten die we op 9 mei hielden, het zal er niet meer zijn.” Het kost Evgenia moeite om te vertellen, en tegelijk doet het haar goed dat iemand haar verhaal wil horen.
“Ik weet best wel iets van Israël. Ik heb jaren voor de Joodse hulporganisatie Hesed gewerkt. Ook ben ik al eens in Israël geweest. Maar niet iedereen van mijn familie gaat nu naar Israël. Mijn kinderen denken er wel over na, maar ik ga nu alleen. Eigenlijk moet je naar Israël gaan als je nog dromen hebt, als je jong bent. Nu ben ik oud – ik ben geboren aan het einde van Tweede Wereldoorlog, in 1945. Dat maakt dit zo moeilijk en emotioneel om te bevatten.” En weer huilt ze.
Na een paar minuten vertelt ze verder. “Veel mensen vragen me nu ik vertrokken ben hoe het met me is. Maar dat maakt me emotioneel. De buurvrouw belde me net nog. Zij en ik waren de laatste twee in ons blok die er nog waren.” Het is even stil. Ze moet opnieuw dat telefoontje met de buurvrouw verwerken. “Maar ik wil nog wel zeggen: we gaan winnen, en ik weet, ik ga naar een betere plek. Ik wens iedereen vrede.”