Niet lang na Rosj Hasjana, het feest van de bazuinen dat in Israël een nieuw jaar inluidt komt een dag van diepe verootmoediging, Jom Kippoer. Grote Verzoendag zoals het in de Bijbel heet, is een dag van volkomen vasten in het besef dar God het lot van mensen in Zijn handen houdt en dat Hij uiteindelijk Gericht zal houden.
Ik lees momenteel het boek van de profeet Jeremia. Wat mij raakt, hoofdstuk na hoofdstuk, is de overmacht van God. Zo bidt Jeremia in hoofdstuk 32: ‘O grote, sterke God, wiens naam is Here der heerscharen, groot van raad en machtig van daad, wiens ogen open zijn over alle wegen der mensenkinderen om aan een ieder te geven naar zijn wegen en de vrucht zijner handelingen’ (vers 18 en 19).
Maar het is niet alleen over de grootheid van God dat we lezen in Jeremia, maar ook en voortdurend spreekt God over zijn gekwetstheid dat de kinderen van Israël Hem hebben ingeruild voor andere goden en dat zij in hun leven dwars tegen Gods geboden zijn ingegaan. Indrukwekkend en schokkend is het om te lezen hoe de Heere zijn volk straft.
Nu gaat dit over Israël in de zevende eeuw voor onze jaartelling, in de tijd van Jojakim en Zedekia.
Het lijden van God
Ik denk dat wij te weinig oog hebben voor het lijden van God aan onze zonden. Misschien zijn we wel eens te druk met ons eigen heil om te beseffen hoe de Schepper van Hemel en Aarde en hoe de Koning der koningen in onze wereld gekrenkt wordt. De kinderen van Israël keren terug naar het beloofde land maar er is veel wat nog onvolkomen is. Aan de ene kant zien we de bruisende wereldstad tel Aviv met alles wat een wereldse stad blijkbaar in zich heeft: secularisatie, ongeloof en zedeloosheid. En aan de andere kant Jeruzalem, de stad van de vromen en de heuvels van Judea en Samaria waar mensen in geloof het land tot ontwikkeling brengen. De Here vervult wat Hij beloofde maar Hij moet ook lijden als mensen uit zijn volk Israël presenteren als een natie als alle andere naties.
God ziet dat maar Hij kijkt niet alleen toe.
Wat we over Israël zeggen, geldt nog veel meer voor de wereld. De Here wordt gekrenkt en lijdt aan de daden van de mensheid. Dat geldt zeker ook voor ons land. We zijn allang geen gedoopte natie meer. God wordt weggeduwd uit het publieke domein. Als het al voorkomt dat tijdens een van de vele talkshows de naam van de Here genoemd wordt, dan wordt het vanaf de publieke tribune als vanzelfsprekend en met een plaatsvervangende schaamte weggelachen of weggehoond. Waar is God in het politieke debat? Toepasselijk zijn ook voor onze natie de beroemde woorden van Jesaja: ‘Tot de wet en tot de getuigenis! Voor wie niet spreekt naar dit woord, is er geen dageraad.’
Overgegeven
Tot drie maal toe schrijft de apostel Paulus in Romeinen 1 dat de Here deze wereld heeft overgegeven aan haar eigen zonden. De naties hebben de majesteit van Hem ingeruild voor andere goden en zekerheid en zijn wet voor zedeloosheid en God heeft de volkeren daaraan overgelaten.
Misschien is het daarom wel dat de satan tegen Jezus kan zeggen dat de macht over de volkeren aan hem is geschonken en dat hij die macht uitdeelt aan wie hij wil (Matth.4). Is het daarom dat Openbaring vertelt over het beest uit de zee en de draak uit de aarde die de wereld verleidt? Brood en spelen, wonderen uit de hemel, daarvan spreekt Johannes als hij vanuit het eiland Patmos over de zee in de richting van Rome kijkt, de wereldstad van zijn tijd.
De oorlog tegen God en Zijn volk
Het hoeft geen uitleg dat de vorst van de duisternis met die ruimte alles mobiliseert tegen Gods Koninkrijk en de weg van God met zijn volk. Om een paar zaken te noemen:
De kinderen van Israël zijn verstrooid geraakt onder de volken. Niet alleen als een oordeel van God zoals in de tijd van Babel maar ook zelf gekozen. In de eerste eeuw telde de metropool Alexandrië meer dan een miljoen Joden, veel meer dan de stad Jeruzalem en echt niet door gedwongen ballingschap. Maar eenmaal in het domein van de wereld wordt het Joodse volk belaagd en verjaagd.
Vormden de volgelingen van Jezus aanvankelijk een stroming binnen de synagoge, na enkele decennia voltrekt zich de breuk tussen Jodendom en het pasgeboren Christendom.
Vervolgens strooit de satan de kerk zand in de ogen en paait haar met het idee dat zij nu het echte volk van God is en dat zij het alleenrecht op het heil bezit.
Daarop volgt de verscheuring van het Lichaam van Christus. Sacramenten en het heil zijn soms alleen te ontvangen bij het lidmaatschap van een bepaalde kerkgemeenschap.
Jezus wordt langzaam maar zeker losgemaakt van zijn volk. Dat Hij het teken van het verbond van God met Israël aan zijn lichaam draagt is een wonderlijke bijzonderheid die er niets toe lijkt te doen.
Als de komst van het Koninkrijk dichterbij komt zoekt de vorst van de duisternis de totale vernietiging van het Joodse volk.
Als daarop de staat Israël gesticht wordt, dweept de satan de volken van rondom op de Joden te verdrijven. In de wereld van de Islam is geen plaats voor de God van Israël.
Als Israël de vijandschap weerstaat, komt de poging om Jeruzalem van zijn plaats te tillen en haar te ontdoen van haar oorspronkelijke betekenis. De plaats van de tempel en de berg waarop de Here zal terugkomen worden internationaal buiten de grenzen van Israël gezet.
Het land wordt bovendien gebroken. Het Bijbelse hartland, zo verbonden met de geestelijke identiteit van Israël wordt de Joodse staat ontzegd.
En misschien wel tenslotte wordt er door de diabolos een wig gedreven binnen Israël zelf. De inzet lijkt democratie te zijn, voor het oog van de wereld, maar het gaat om de invloed van Gods Woord.
De Here verdraagt
Dat is wat Paulus ook zegt: God heeft de wereld overgegeven aan haar vervreemding van Hem, maar Hij ziet het wel en Hij verdraagt het. God verdraagt dat de wereld rebelleert tegen zijn Woord, tegen Zijn volk en tegen Zijn toekomst. Hij ziet het aan, hoe, om maar een voorbeeld te noemen, mensen de ruimte doorzoeken, hartstochtelijk hopend om daar leven te vinden, om in feite Hem als Schepper te ontkennen. Liever ontstaan door toeval met een zwart gat dan het leven ontvangen door Hem. Liever de dood als einde dan het leven.
De apostel zegt dat God verdraagt maar niet dat Hij vergeet. Hij spaart de wereld op tot het oordeel.
Gods omgang met Israël
De wijzen van Israél leren dat de Here veel directer ingrijpt in het bestaan van Israël dan in dat van de wereld. En Hij doet dat om zijn volk te louteren en tot bekering te brengen. Dat is ook de taal van Jeremia.
Hij schift zijn volk als het ware. De zonden worden aan het licht gebracht en de vroomheid ook. Zo zegt de profeet Maleachi dat de Messias zijn volk zal reinigen zoals goud en zilver uit het gezuiverd worden. En ik denk ook dat dit in deze Messiaanse tijd gaande is. De verdeeldheid in Israël brengt strijd maar ook ruimte voor de wetsgetrouwen om Gods erfdeel ook in Judea en Samaria te bewonen.
God buigt als het ware de aanvallen van de satan om, dwingt het in dienst te staan van de Komst van het Koninkrijk. Een bekend voorbeeld is ook Zacharia 12: Als de naties van de wereld Jeruzalem een andere bestemming willen geven, is dat niet maar iets dat Sion overkomt. God zelf blijkt daarin de hand te hebben om uiteindelijk voor de poorten van Jeruzalem zijn heerlijkheid aan de wereld te tonen, terwijl Jeruzalem op haar plaats zal blijven staan (Zach.12:6).
Verootmoediging
In dat alles is het belangrijk dat wij ons verootmoedigen. De vromen in Israël doen dat dan ook. Zij beseffen dat ze geen toeschouwer zijn maar dat zij zelf ook zondigen.
Soms denk ik dat we dat te weinig doen.
Ik kom in kerken waarin we de wet lezen als een soort spiegel waarin we onze eigen zonden en schamelheid gewaar worden. En dat is goed. Maar net als in de dagen van Jojakim en Zedekia moet het wel een zaak van het hart worden.
In andere kerken kent de eredienst het kyrie-gebed, het gebed voor de nood van de wereld. Maar de nood van de wereld is meer dan de armoede of het klimaat of de oorlog in het oosten. In weer andere kerken is een enorme bevlogenheid om God te loven en te dienen. En dat is rijkdom, maar lofprijzing of aanbidding is niet de enige uiting als we voor Here komen, ontzagwekkend in zijn majesteit.
Ik pleit voor verootmoediging en ootmoed, omdat God deze wereld verdraagt en lijdt aan de mensheid, ook aan mijn ongeloof en twijfel.
We maken deel uit van een samenleving en van een land wat van God afgedreven is. Daar staan we niet hoogmoedig boven, maar daarin buigen we ons voor de Here.
Wat hebben we met Gods volk gedaan? Hebben we het overgegeven in de handen van de wereldpolitiek? Kijken we zwijgend toe als de wereld Jeruzalem van haar plaats probeert te tillen?
Hebben we weggekeken van Israël, zo druk als we het hebben met onze eigen zaligheid, ons eigen heil?
Hebben we Jezus durven eren zonder te zien dat Hij Een van hen is?
Hebben wij in onze zucht alles te weten van de toekomst, verleid door constructies, onszelf de veiligste en hoogste plaats gegeven en Israël gewoon weer de plaats van het lijden toegemeten?
Hebben we Israël vertroost, hebben wij onze handen uitgestoken om hen thuis te brengen?
Het is goed om de Joden te volgen in verootmoediging. Zonder ootmoed kan het niet, want ootmoed leidt tot bekering en dat is nodig op de drempel van Gods Koninkrijk. God, de Hoge en Verhevene woont in het heilige en bij de verbrijzelde en nederige van geest (Jes.57:15).