De persoon en het denken van Martin Buber (1878-1965) hebben de schijnwerper op het dialogische karakter van de Heilige Schrift gericht. Buber opende daarmee na de verschrikking van de Shoah voor het eerst het serieuze gesprek over het geloof tussen Joden en christenen. Dat gebeurde na een eeuwenlange verguizing van het Jodendom door een groot deel van de christelijke wereld. Met dit gesprek wilde Buber Joden en christenen dichter bij de werkelijkheid van de Bijbel brengen.
Buber daagde met het vertrouwen in zijn gesprekspartner de christelijke kerk uit. Hij geeft aan de dialoog een religieuze, Bijbelse dimensie. Buber heeft na de oorlog schuldbewuste Duitsers ontmoet en hen ontroerd door zijn ‘ehrwürdige Erscheinung mit wunderbaren dunklen Augen voller Menschenliebe aber auch Traurigkeit.’ Zij kwamen nadien niet meer los van de vraag waarom hun volk dat Bach, Mozart en Goethe had voortgebracht tot de massamoord op de Joden in staat geweest was.
Ik noem enkele speerpunten in het gesprek met Israël en richt mij daarna op Bubers werk Gottesfinsternis.
Speerpunten
De uitdaging van Buber is versterkt door de publicaties van de nieuwtestamenticus Pinchas Lapide en de bekende geleerde David Flusser. Als orthodoxe Jood beschouwde Lapide het als zijn roeping om vooroordelen en vijandbeelden af te breken. Evenmin als Buber kon hij uit de voeten met verschillende christelijke visies op Jezus, maar beiden zien in het Nieuwe Testament wel degelijk continuïteit met de Joodse Bijbel. Jezus wekte volgens Buber ergernis bij de Farizeeën, omdat hij wilde doordringen in de oorspronkelijke bedoelingen van God en in het van oorsprong onvoorwaardelijke karakter van de Tora. Jezus wilde daarmee volgens Bubers leerling, Shalom Ben-Chorin, de vervlakking van de Tora tot wet tegengaan. Daartoe wees Jezus op de liefde als het beslissende en drijvende moment van de Tora.Jezus wekte volgens Buber ergernis bij de Farizeeën, omdat hij wilde doordringen in de oorspronkelijke bedoelingen van God en in het van oorsprong onvoorwaardelijke karakter van de Tora.
De eenheid van Tora en evangelie die Jezus waargemaakt heeft, is in de christelijke traditie vaak ver te zoeken. In een preek over wet en evangelie plaatste Luther degenen die de wet niet houden onder de zonde, zoals in de Tora ook geschreven staat (Deut. 27:26). Maar Luther voegt daaraan toe dat ook degenen die zich onder de wet stellen en er met heel hun kracht naar streven om die te vervullen onder de zonde vallen. Dat zijn dus de Joden, die zich aan de Tora willen houden.
Luther richt zich weliswaar met de woorden van Mozes ook tegen de monniken, maar is van oordeel dat Paulus zich in Galaten 2 en 3 in de eerste plaats tegen de Joden richt. Luther heeft van het monnikendom afscheid genomen, maar hun visie op de goede werken herleid tot het Jodendom. Hij heeft helaas niet gezien dat de Tora ook het heden der genade kent.
Paulus meent bovendien dat iemand die besneden is, verplicht is om de gehele Tora te doen (Gal. 5:3). Dat geldt dus ook voor Timotheüs die door Paulus is besneden en voor Paulus zelf, maar voor zijn Griekse metgezel Titus niet (Gal. 2:3). Hoewel Luther het markante verschil tussen Joden en monniken wat de besnijdenis en de Tora betreft ten onrechte verwaarloost, werd hij van katholieke zijde van Joodse ketterij beschuldigd, omdat hij van oordeel was dat Christus Abrahams zaad was.
Op de uitdaging van Buber is in Nederland via de kerkorde en in tijdschriften als ‘Verkenning en bezinning’ en in studies aanvankelijk positief gereageerd. Nu resteren echter alleen nog de periodieken ‘Kerk en Israël Onderweg’, ‘Israël en de kerk’, ‘Verbonden’ (voorheen: Vrede over Israël) en de kroniek van de katholieke raad voor Israël. Intussen is de kerkelijke kritiek op Israël toegenomen en de belangstelling voor de Israëlzondag weggeëbd.
Voor de internationale dialoog moeten we naar Amerikaanse universiteiten en in Europa is er de “Freiburger Rundbrief, Zeitschrift für christlich-jüdische Begegnung.” Een wetenschappelijk tijdschrift dat aandacht besteedt aan vrijwel alle relevante publicaties is het ‘Neukirchener Theologische Zeitschrift’, opgericht door Rolf Rendtorff (1925-2014). Rendtorff doceerde als oudtestamenticus binnen en buiten Duitsland en stond aan de wieg van de ‘Deutsch-Israelische Gesellschaft.’
In de dialoog met Israël schiep hij ruimte voor zijn Joodse gesprekspartners, ervan uitgaande, dat in het begin alles verkeerd gegaan was. Daarom heeft hij de verzuchting geslaakt dat onze christelijke voorouders, die Jezus volgden, beter Joden hadden kunnen blijven. Hij meende dat de weg terug, zeker na de Shoah niet meer begaanbaar is. Hij opteerde voor het behoud van identiteit van iedere christelijke gemeenschap, mits zij de ander respecteerde en zich van haar Joodse wortels volledig doordrongen was.
Rendtorff heeft de verzuchting geslaakt dat onze christelijke voorouders, die Jezus volgden, beter Joden hadden kunnen blijven. Hij meende dat de weg terug, zeker na de Shoah niet meer begaanbaar is.
Het herstel van het vele eeuwen verwaarloosde contact met Israël was na de wereldoorlogen broodnodig. De trouw van God en het vertrouwen van de mens op de openbaring van Gods koningschap zijn vooral door de eenzame en geïsoleerde ervaring van het onverloste bestaan aan twijfel onderhevig geraakt. De christelijke wereld had op moedige uitzonderingen na geen antwoord op de gruwelen van de moord op de Joden en bleek anders dan de Joden niet bestand tegen jobstijdingen. En de geseculariseerde wereld mist het vaste punt van de genade in de storm van de machten, dat in de roerige en demonische tijd van Paulus nog als poolster in de wereld scheen.
De emancipatie van de Joden in Europa heeft na 1789 het antisemitisme geenszins uitgebannen. Het lutheranisme heeft door de consequente handhaving van de leer van de twee rijken de nazi’s zelfs als overheid erkend en de volksmassa’s hebben zich aan de moderne wereldorde aangepast. Helaas zijn vele kerkleden daarin meegegaan.
Voor de uitholling van de christelijke cultuur bestaat geen eenduidige verklaring, hoewel gedwongen bekeringen van Joden, pogroms en de poging tot uitroeiing van het Joodse volk ongetwijfeld de basis voor de ondergang van de christelijke beschaving in het Westen gelegd hebben. Na het jaar 1000 weerklonk in de christelijke wereld de kerkelijke beschuldiging van de godsmoord aan het adres van de Joden, hoewel de kerk nooit betwijfeld heeft dat het heil van de woorden van God haar door dezelfde Joden is overgeleverd.
Door de scheiding tussen Jezus en het volk Israël te prediken heeft de kerk echter de genademiddelen voor zichzelf opgeëist en zich universele pretenties aangematigd. De Reformatie heeft deze pretentie wel bestreden en getemperd, maar niet uitgebannen en meer dan eens zelfs met een dubieus beroep op Paulus overgenomen.
De meeste studies over Paulus benadrukken de opheffing van het verschil tussen Joden en heidenen in Christus. Maar zij gaan voorbij aan het diepe inzicht van Paulus dat de volkeren Jezus alleen in Israël kunnen vinden. Dat blijkt niet alleen uit Romeinen 11:17, waar sprake is van wilde takken die op de edele olijfboom geënt worden. Ook tegen de Kolossenzen zegt Paulus dat zij deel krijgen aan de erfenis der heiligen (dat is het volk Israël): ‘Hij (God) heeft ons (Israël) verlost uit de macht der duisternis. In Hem hebben wij (Israël) verlossing en vergeving der zonden’ (Kol.1: 13,14).
Veel leden van de huidige protestantse kerk beijveren zich om de na de oorlog opgekomen verbondenheid met Israël via een politieke agenda te relativeren of te torpederen. Maar in het Woord klinkt de stem van de God van Israël. De dialoog wekt de eerbied voor de Allerhoogste en voor zijn schepselen. Zonder ontmoeting met God en met de medemens is de moderne mens volgens Buber gedoemd tot een troosteloos bestaan.
Over het woord God en het persoonlijke karakter van God had hij al in 1924 een meningsverschil met zijn collega Paul Tillich (1886-1965). De toonaangevende theoloog Tillich had evenals de Joodse denker Buber voor de oorlog een beroepsverbod van de nazi’s gekregen en was een van de eerste Duitse theologen die stelling namen tegen het nationaalsocialisme. Tillich wilde in het kader van het religieuze socialisme het woord God vervangen door ‘Ground of Being’.
Daarmee nam hij stelling tegen Blaise Pascal die het verschil tussen de God van Abraham, Isaäc en Jacob en de God van de filosofen sterk wilde benadrukken. De vereenzelviging van de God van Abraham met de god van de filosofen die Tillich in het spoor van de existentialisten bepleitte, zou ook acceptabel zijn voor religieuze humanisten binnen de beweging.
Buber verweet hem daarop een abstracte façade op te werpen en vond de naam van God onopgeefbaar. Hoewel Buber de dialoog centraal stelde en als zionist de dialoog met het Arabische volk bepleitte, deed hij geen enkele concessie aan de grondslag van het Jodendom, dat wil luisteren naar de stem van de levende God. Buber vertaalde de Naam in Exodus 3: 14 met ‘Ich bin da’. Daarmee is gezegd dat God zijn volk altijd trouw is.
Godsverduistering
Een opvallend kenmerk van het werk van Martin Buber is dat het in zijn veelzijdigheid een sterke eenheid vertoont. In 1954 verscheen de eerste Nederlandse vertaling van Bubers werk Gottesfinsternis onder de titel Godsverduistering. Daarin poneert Buber dat de afwezigheid van de ontmoeting met God en tussen de mensen onderling het gevolg is van het verlies van de werkelijkheid van God. God is een abstract idee of een ongrijpbaar iets geworden.De god van de filosofen is alleen voor de rede toegankelijk en biedt door gebrek aan levenskracht alleen een bedenkelijk moreel surrogaat voor de levende God. Uiteindelijk leidt de zo gevormde moderne ervaring tot de conclusie dat god dood is. Deze uitspraak van de wijsgeer Nietzsche staat niet op zichzelf, want Nietzsche ziet de afwezigheid van God als een gemis en zijn dood als een moord.
Buber heeft deze diagnose van de moderne tijd serieus genomen, maar wil niet spreken van de dood van God. Hij spreekt van de verduistering van het licht van de hemel. Hij weigert de verduistering te verklaren uit een verandering van de menselijke geest. Als de zon verduisterd wordt, ligt dat niet aan ons oog, maar aan wat er tussen de zon en het oog geschoven wordt en de relatie verstoort. De geleerde Buber zoekt de verklaring eerder in de onverstandige verwerking van de toegenomen kennis, die mensen ertoe brengt te denken dat ze met hun wetenschap beter af zijn dan met de levende God.
Buber heeft het chassidisme (afgeleid van chesed, genade) in het Westen bekend gemaakt. In deze Joodse beweging ziet hij de nieuwe openbaring van het hart van het oude profetisme. Het chassidisme is volgens Buber niet alleen in overeenstemming met de kern van het Oude Testament, maar ook met de boodschap van Jezus, die Buber als zijn grote broeder beschouwt. De chassidische stroming wil in het aardse bestaan de goddelijke bestemming verwerkelijken. In alles wat door God geschapen is, heeft Hij die bestemming gelegd. Maar door de daad van het geloof alleen kan zij verwerkelijkt worden.
Het chassidisme is volgens Buber niet alleen in overeenstemming met de kern van het Oude Testament, maar ook met de boodschap van Jezus, die Buber als zijn grote broeder beschouwt. De chassidische stroming wil in het aardse bestaan de goddelijke bestemming verwerkelijken.
Hierbij merk ik op dat er een duidelijk verschil tussen de Joodse en de christelijke verwachting van de Messias bestaat. De meeste christenen geloven dat Jezus Christus bij zijn eerste komst op aarde allereerst gekomen is om een geestelijk rijk te stichten. Daarvan maak je als gelovige geen deel uit op grond van geboorte, of verdienstelijke daden, maar door wedergeboorte, die de vrucht is van genade.
De verlossing die Christus brengt, voltrekt zich in de geestelijke wereld. De gelovigen die het offer van Christus aanvaarden, worden daardoor burgers van het hemelse Koninkrijk. Omdat de wedergeboorte zich in het hart voltrekt, krijgt zij ook niet direct gestalte in de buitenwereld. De christenen vormen daardoor weliswaar een herkenbare groepering, maar zij bevinden zich in een wereld die niet verlost is. Slecht kleine stromingen zoals de wederdopers streefden een Godsrijk op aarde na.
De meeste Joodse visies gaan er daarentegen van uit dat de verlossing een bijzondere gebeurtenis is die zich zal voltrekken voor het oog van het volk Israël en voor het oog van de wereld. De Messias komt aan het einde der tijden om het Koninkrijk van God op aarde te stichten. Omdat Jezus dat rijk niet tot stand gebracht heeft, meent Buber dat Jezus niet de beloofde Messias kan zijn. Toch beschikte Jezus in zijn ogen over een grote Messiaanse macht, meer dan alle anderen die zichzelf voor messias hielden.
De evangelist Matteüs (12:32) beoordeelt Bubers visie anders dan de meeste christenen. Matteüs zegt dat iemand die iets tegen de Zoon des mensen spreekt, vergeven zal worden. Buber heeft echter niet tegen de geest van Jezus gesproken. Die geest is volgens hem ook de geest van het Jodendom.
De Joodse geleerde Hans Joachim Schoeps denkt dat de verwachting van beide visies op de Messias echter zullen samenkomen. Hij veronderstelt dat de Messiaanse gestalte die vele Joden verwachten en de gestalte van de teruggekomen Jezus die de christenen aan het eind der tijden tegemoet zien hetzelfde gelaat zullen hebben.
Geloven is volgens Buber echter niet hetzelfde als het aannemen van een aantal waarheden, maar de God van Israël volledig vertrouwen en hem trouw zijn in het dagelijks leven. Buber verzet zich tegen een zogenaamd dat-geloof (credo of pistis). De strekking daarvan is volgens hem, dat degene die de belangrijke heilsfeiten onderschrijft door het goddelijke gericht rechtvaardig verklaard wordt. Buber vindt een dergelijk dat-geloof een gnostisch geloof, omdat het door kennis van leerstellingen en niet door een persoonlijke betrekking bepaald wordt.
Jezus noemt hij zijn grote broeder, maar in andere delen van het N.T. dan in de evangeliën bespeurt hij gnostische tendensen. Hij bedoelt waarschijnlijk dat uitspraken over Jezus op zichzelf zijn komen te staan en niet worden ingebed in het vertrouwen op God. Jezus is immers de deur die de toegang tot de Vader opent. Credo’s kunnen, op die manier opgevat en uitgelegd, volgens Buber wel leiden tot het Bijbelse ‘èmoenah, tot trouw en vertrouwen. Beslissend voor Buber is daarbij de notie dat Jezus ‘in het vlees’ gekomen is. Op grond daarvan meent Buber van binnenuit, dus vanuit Israël, over Jezus te kunnen spreken.
De waarschuwing van Buber is nog steeds zeer relevant. Als het besef van de vleeswording vernevelt, krijgen het docetisme en de gnosis de overhand. Het docetisme leert immers dat het goddelijke woord (logos) slechts schijnbaar vlees en bloed geworden is.
De louter spirituele exegese van de Bijbel komen we nog steeds in allerlei vormen tegen: in de loze bewering dat Jezus historisch niet heeft bestaan en de eeuwen door in de bewering van talloze theologen dat Israël de naam voor een niet-etnische, geestelijke (kerkelijke) eenheid is. De gnosis verwerpt de waarde van de ontmoeting tussen twee wezens en daarmee het verbond van Israël met zijn God. Het zoekt de kennis van de waarheid in het eigen zelfbewustzijn.
Dat verwijt richt Buber vooral op de denkbeelden van de psychiater Jung, die God reduceert tot een psychische functie van de mens, zo men wil een projectie. De gnosis vervangt de oudtestamentische God van Israël door het louter spirituele voorbeeld van Jezus als de liefdevolle God en verwerpt de wederopstanding van het vlees. Beide stromingen, docetisme en gnosis, nemen de vleeswording van het woord en van de lijdende knecht tot en met het kruis en de opstanding niet serieus.
Ook critici van Israël die de bijzondere betekenis van Jezus als Jood niet kunnen en willen ontkennen, doen afbreuk aan zijn missie door zich te beroepen op de universele betekenis van het heil. Dat doel ontken ik niet, maar het mag niet uitgespeeld worden tegen de bijzondere rol van Israël. Gods doel heiligt immers ook het middel, dat Hij zelf wil gebruiken. Jezus is begiftigd met de wijsheid van zijn hemelse Vader en heeft de Tora wezenlijk vervuld en heeft zijn volk zodoende hersteld. In het licht van Gods doel mag geen enkel middel door theologische manipulatie worden verwaarloosd.
Bubers antwoord
In zijn werken heeft Buber de strijd aangebonden met godsbeelden die de toegang tot de Allerhoogste belemmeren. Beelden (de ouderwetse afgoden) zijn versteende denkbeelden waaruit het leven geweken is. Als ook de herinnering aan het leven, dat in de denkbeelden nog zwak aanwezig is, is verdwenen, blijft de mens eenzaam achter met zijn gedachtespinsels.Om de weg naar de verlossing daarvan te banen heeft Buber de bron van de ontmoeting met de Allerhoogste opnieuw willen ontsluiten. Die bron is voor hem als Jood het Oude Testament dat hij samen met Franz Rosenzweig in het Duits heeft overgezet. Daarbij volgde hij het principe dat de Bijbel zijn eigen exegese openbaart. Dat blijkt uit de structuur van de taal. De kernwoorden drukken levende relaties uit. Alles wat daartegenin gaat wordt stukgeslagen.
Buber predikt de bekering (tesjoewah) tot God. De hele mens moet zich naar God omwenden. Alles wat met de eeuwige God in verbinding staat, wortelt in de genadige betrekking met God. Dat geldt ook voor de onderlinge contacten van de mensen. Waar twee mensen zich verzoenen, is God volgens het chassidisme altijd als derde Partner met zijn genade aanwezig. Via herhalingen van woorden en stammen en door de accenten van het ritme en de ademlengte brengt Buber in de vertaling het Hebreeuwse taaleigen van het Oude Testament in de Duitse taal tot leven.
Buber predikt de bekering (tesjoewah) tot God. De hele mens moet zich naar God omwenden. Alles wat met de eeuwige God in verbinding staat, wortelt in de genadige betrekking met God. Dat geldt ook voor de onderlinge contacten van de mensen.
Buber heeft in de ontwikkeling van het Westen een doodlopend, nihilistisch spoor gezien. Dat drukt hij uit met zijn kritiek op de verzakelijking van de samenleving en het verval van geestelijke en morele waarden. Nadat hij zich met geestverwanten vergeefs had ingespannen om de Eerste Wereldoorlog te voorkomen en korte tijd zelfs gemeend heeft dat het geweld onafwendbaar was, heeft hij zich toegelegd op het herstel van waarden.
Daarbij koos hij niet voor het herstel van verloren waarden, omdat die juist de westerse crisis veroorzaakt hebben. De christelijke traditie heeft zich losgemaakt van haar Joodse voedingsbodem en is bijna ongemerkt met ideologische denkbeelden verstrengeld geraakt of erdoor overweldigd. Hierbij valt in Bubers tijd in de eerste plaats te denken aan de totalitaire bewegingen van het nazisme en het communisme.
In onze tijd is het christendom sterk verzwakt en kan zich hoogstens als een humane beweging laten gelden, hoewel de mensenrechten uitgedragen door moderne christenen in grote delen van de wereld met voeten worden getreden. Overal steekt bovendien het gevaar van radicale denkbeelden de kop op, het is niet alleen tegen Joden maar ook tegen christenen gericht. Vooral in de islamitische wereld.
Buber verwerpt het individualisme en het collectivisme. De kerk en de samenleving kunnen alleen door genade tot een werkelijke gemeenschap omgevormd worden. Buber verwerpt ook de platonische tendens in het christendom, die een tegenstelling opwerpt tussen het reële en het ideële bestaan, tussen het natuurlijke en het bovennatuurlijke bestaan. Het Koninkrijk Gods is niet onbereikbaar, en bevindt zich niet aan de overzijde van ons bestaan, maar is de voleinding van de schepping.
Israël kent volgens Buber de eenheid van schepping, openbaring en verlossing. Hij ziet in Jezus zijn grote broeder die godsbeelden afbreekt en ons voorhoudt dat ook te doen. Want wie God en de naaste ineen liefheeft, krijgt, hoewel hij leeft in de gebrokenheid van het menselijk bestaan, God als naaste.
Buber levert geen leer en leerstellingen, maar voert met ons een gesprek en moedigt ons aan dat ook te doen. Hij heeft zich met begrip en liefde gedragen tegenover degenen die het Joodse volk weinig liefdevol hebben behandeld en vaak vijandig hebben benaderd. Daaruit blijkt dat hij Jezus als zijn grote broeder ziet.