In de eerste week van mei bezochten Henriët en Henk Poot Judea en Samaria. Hieronder delen zij iets van hun indrukken.
Angst
Het leven lijkt gewoon door te gaan. Overvolle wegen op weg naar het noorden. Maar in Samaria komen de verhalen los en het hart van de mensen die we ontmoeten, gaat open. In Gittit aan de rand van de Jordaanvallei horen we: “Overal klonken [op 7 oktober, red.] de sirenes. Op Sjabbat! De meeste mannen werden opgeroepen voor dienst. Sommigen naar het noorden, anderen naar het zuiden. De vrouwen en de kinderen bleven achter. We waren bang.” Rachel wijst op het Arabische dorp in de verte. “De burgers uit Gaza waren het ergste hoorden we.”
Bezorgd
Overal leeft de vraag wie er terugkomt en hoe men terugkomt. We luisteren in Rechelim naar het verhaal van een moeder met twee zoons in het leger. “Onze jongste van negentien jaar maakte mee hoe vier van zijn vrienden gedood werden. Hij zei dat de terrorist lachte. Hij vindt het moeilijk weer thuis te zijn. Het is de onrust, de boosheid ook.” In Revava ontmoeten we Joden uit Oekraïne. In het huis van een van hen wijs ik vragend op het keukenmes naast de deurpost. “Voor als ze komen”, antwoordt hij. Mensen zijn bezorgd om Europa. “De eerste generatie is dankbaar. De tweede voelt zich miskend en de derde en de vierde generatie haten! Jullie begrijpen hun cultuur niet! Als wij er niet waren, zouden ze elkaar doden. De ene clan tegen de andere!”
Realiteit
“Het is in elk geval duidelijk”, zegt Rachel in de groep kunstenaars met wie we in Tekoa koffiedrinken. “Ze willen maar één staat! En ons haten ze!” In Barkan worden we rondgeleid door een fabriek. Er werken tachtig Arabieren uit de omgeving. De eigenaar haalt de werknemers met bussen uit de omgeving op. Zelf woont hij in het zuiden. “Mijn Arabische werknemers krijgen hetzelfde betaald als de Joden die hier werken. Een goed pensioen. Ze gaan mee met het jaarlijkse uitje! Ik dacht dat dit een eiland van normalisatie kon zijn. Maar ten diepste willen ze ons niet.” In zijn ogen staat de ontgoocheling te lezen. “Ze hebben de mensen die hen hielpen en die verzoening zochten, afgeslacht op 7 oktober.”
In Zufim horen we het verhaal van Michal. Op de vraag hoe lang zij al in Israël is, vertelt ze dat zij de achtste generatie is. Haar familie stamt uit Hebron. We praten over het bloedbad daar van 1929, lang voor de stichting van de staat. Ze laat ons de foto zien van Esther, haar overgrootmoeder, die het overleefde. Ze heeft een peuter op haar schoot met een groot verband om zijn hoofdje. “Ze schuilden met een hele groep in het huis van de rabbijn. Hij had hele goede banden met de bevolking. Niemand overleefde het, alleen kleine Shlomo. Ze dachten dat hij toch wel dood zou gaan met de wond in zijn hoofd. Zij heeft nooit meer gelachen in de rest van haar leven (…). Elke generatie heeft zijn 7 oktober.”
We spreken over de wil van de islam heel de wereld te onderwerpen, en dat het uiteindelijk om de God van Israël gaat. Psalm 2 wordt genoemd. En we horen over de vreugde die er moet zijn dwars door alles heen.
Vreugde
Beelden van zingende meiden op middelbare school Lehava in Kedumim. Zevenhonderd jongeren krijgen hier onderwijs. Sommigen hebben hun vader of broer verloren in de oorlog. Iedereen kent wel iemand die… Maar de Sjabbat wordt met vreugde gevierd. Geloof in God, vertrouwen, tilt een mens boven alle sores en angst uit!
Vastberadenheid
Er is maar één antwoord op de haat en het geweld: geloof in de God van Israël. In Evyatar stelt een van ons de vraag naar het geweld van de kolonisten. Een jonge vrouw herkent de vraag. Tegen een journalist zei ze: “Noem mij één persoon die zonder aanleiding, zonder bedreigd te zijn, op weg is gegaan om zomaar een Arabier te doden.” Het antwoord op laffe terreuraanvallen is niet vluchten, maar jezelf nog dieper wortelen in het land. En op de vraag of ze nooit bang zijn, zegt Daniëlla, een vriendin die we al jaren kennen: “Een lafaard sterft vijf keer, een held maar één keer. Ik ben niet bereid om als lafaard te sterven.” En dan: “Ik wil zijn als Abraham, ik beklim een heuvel, kijk naar het uitzicht en zet mijn tent op en de rest leg ik in de handen van de Almachtige.”