Sluiten

Zoeken.

Artikelen

Activiteiten

Kennisbank

Podcasts

Projecten

Publicaties

Videos

Overig

Tijdlijn conflict

Politiek in Israël

Terug naar overzicht

Vredesbesprekingen deel 1 - vóór de oprichting van de Joodse staat

Door Ruben Ridderhof

Artikel

Gevorderd

theodor Herzl 2

Het lijkt er maar niet van te komen. En velen lijken de hoop te hebben opgegeven dat het er ooit überhaupt van komt: vrede tussen Joden en Palestijnen. Maar om dan de situatie zoals deze is, de status quo, maar te laten aanmodderen, daar is ook niemand blij mee. Dus blijven Israël en de Palestijnen met enige regelmaat onderhandelen over vrede.

De geschiedenis van deze vredesonderhandelingen wordt net zo vaak opzijgeschoven als hij wordt aangehaald als rotsvast sjabloon waarop alle volgende vredesbesprekingen een logisch vervolg moeten zijn. Meestal doet geen van deze benaderingen recht aan wat werkelijk nodig is om vooruit te komen.

Voor een gedegen perspectief op het vredesproces is het goed om te beseffen dat ‘het conflict’ al langer duurt dan het bestaan van de staat Israël en dat het vele pijnpunten kent die vaak ook verwikkeld zijn in religieuze argumenten. De bemoeienis van buitenaf met het vredesproces is misschien goed bedoeld, maar zorgt ook voor meer complexiteit. Niet alleen de belangen van de strijdende partijen spelen een rol, ook geopolitieke belangen wegen mee in het vredesproces.

In deze serie artikelen schetsen we een beknopt overzicht van het vredesproces en de verschillende fasen hierin. In deel 1 kijken we naar het ontstaan van het conflict vóór de oprichting van de staat Israël.

De opkomst van het zionisme

Het conflict tussen Joden en Arabieren ontstond in feite namelijk al lang vóór de oprichting van de staat Israël. Sinds de bezetting door de Romeinen was het eens beloofde land Israël nooit meer onder Joodse soevereiniteit geweest. De Romeinse en Byzantijnse overheersing over het land Israël werd opgevolgd door een eeuwenlange moslimoverheersing onder verschillende moslimrijken, een korte periode onderbroken door de Kruisvaarders.

In de negentiende eeuw was het land al drie eeuwen deel van het grote Ottomaanse Rijk.

Al die eeuwen hadden er nog wel Joden gewoond in het land. Een ononderbroken lijn van een arme, religieuze minderheid die geen rol van belang speelde in het machtenspel dat de eeuwen door rond deze landstreken speelde. Maar in die machtsverhouding kwam tegen het einde van de negentiende eeuw verandering.

Met de opkomst van het zionisme trokken geëmancipeerde Joden met een duidelijke droom naar Eretz Israel, het ‘land Israël’. Het was nog een prille droom, die niet altijd succesvol leek te kunnen worden verwezenlijkt, maar naarmate de tijd vorderde, kwamen er meer en meer Joden naar het land die in tegenstelling tot de tot dan toe ‘makke’ Joodse minderheid, duidelijke ambities toonden. Joden kochten land op, bouwden nederzettingen op, ontgonnen land en pleegden steeds succesvoller landbouw. Gaandeweg werd de steeds groter groeiende Joodse aanwezigheid in het land een machtsfactor van belang. Bovendien voelden deze Joden zich gesterkt door een sterke achterban in Europa en Amerika die de zionistische droom op steeds beter georganiseerde wijze ondersteunden. Financiële steun en toenemende immigratie maakten dat de droom over een eigen Joodse staat steeds meer binnen handbereik kwam.

De reactie van de moslimwereld

De reactie hierop vanuit de moslimwereld was niet, zoals men het vaak presenteert, puur vijandig. De Joden die naar Eretz Israel trokken, brachten voor de plaatselijke Arabieren werk en welvaart mee. De Turkse landeigenaren verkochten hun vaak als waardeloos beschouwde percelen tegen goed geld aan de Joden die voor de opbouw van hun nederzettingen en ondernemingen vaak ook lokale Arabieren inhuurden die er een goed inkomen mee verdienden. Het land was dunbevolkt, dus men zat elkaar niet noodzakelijkerwijs in de weg. Er zijn door de hele geschiedenis van het conflict heen altijd Arabieren geweest die goede relaties bleven onderhouden met de Joden en andersom.

Ook op religieus gebied was en is de houding ten opzichte van het zionisme ambivalent. De Koran spreekt op diverse plaatsen positief over het Joodse volk en spreekt zelfs over hoe God het land Israël aan het volk Israël schonk en over hoe dit verstrooide volk er eens zal terugkeren. Ook in de moslimwereld klonken daarom stemmen die het zionisme zagen als de vervulling van profetie. Na de Eerste Wereldoorlog toonden bijvoorbeeld de Sharif van Mekka, Hussein ben Ali en zijn zoon Koning Faizal van Hijaz en toen ook van Irak zich pro-zionistisch. In maart 1918 riep de dagelijkse krant Al Qibla in Mekka Palestijnse Arabieren op om de Joden te verwelkomen en met hen samen te werken: “De bronnen van het land zijn maagdelijke aarde en zullen door de Joodse immmigranten worden ontwikkeld (…) Zij wisten dat het land bestemd was voor zijn oorspronkelijke zonen, ondanks al hun verschillen een heilig en geliefd thuisland.”

Maar lang niet alle moslims dachten er zo over. Moslims waren eeuwenlang gewend aan een situatie waarin de islam religieuze minderheden had overheerst en overwonnen. Voor veel moslims was de groei van het zionisme een ontwikkeling die daar dwars tegenin ging. En in een cultuur waarin eer en waardigheid de boventoon voeren, was het moeten erkennen dat de Joden succesvoller waren in het ontwikkelen van het land, een trap tegen het zere been. Bovendien biedt de Koran ook voldoende teksten die niet tolerantie, maar vijandschap jegens de Joden ondersteunen. Daarbij speelde ook sterk mee dat ‘eer’ in het Midden-Oosten geen individuele kwestie is, maar een groepsaangelegenheid. Daarmee ervaarden niet alleen de plaatselijke Arabieren het zionisme als een vernedering, maar werd dit ook zo gevoeld in de hele Arabische wereld. Naarmate de Joodse aanwezigheid in Eretz Israel groeide, nam daarom ook de tegenstand toe.

Westerse inmenging

Tijdens de Eerste Wereldoorlog allieerde het Ottomaanse rijk zich met de Duitsers. Die keuze vormde de nagel aan de doodskist van dit grote moslimrijk. Toen de geallieerden de overhand kregen, veroverden zij ook dit Turkse rijk. In 1916 sloten de Fransen en Britten het Sykes-Picotverdrag, een geheime overeenkomst over hoe zij hun invloed zouden doen gelden over het veroverde gebied. Die overeenkomst vormde de basis voor de verdeling van de grenzen in het Midden-Oosten, zoals we deze vandaag de dag nog altijd kennen. In de latere uitwerking hiervan, bemiddeld door de Volkerenbond (de voorloper van de Verenigde Naties) kreeg Groot-Brittannië het beheer over Palestina, zoals deze provincie van het Ottomaanse rijk bekend had gestaan. Dit gebied omvatte aanvankelijk het geheel van Israël en Jordanië zoals we dit vandaag kennen.

Zionistische Joden hadden de ontwikkelingen in het Midden-Oosten tijdens de Eerste Wereldoorlog natuurlijk nauwlettend in de gaten gehouden en lobbyden bij de Britten om hun ambities voor een Joodse staat vooruit te helpen. Dit resulteerde in 1917 in de Balfourverklaring, waarin Engeland verklaarde positief te staan tegenover de oprichting van een ‘nationaal thuis voor het Joodse volk’ in Palestina. Dat standpunt werd overgenomen in het internationaal recht tijdens de San Remoconferentie in 1920 en in 1922 bekrachtigd in het Britse Mandaat over Palestina. Het was vanaf dat moment officieel de bedoeling dat de Britten zouden meewerken aan de totstandkoming van een Joods nationaal thuis.

Deze ontwikkelingen spelen natuurlijk een belangrijke rol in de vorming van het conflict. De moslimwereld had gezien hoe het ‘Westen’ het grootse, Ottomaanse moslimrijk had verslagen en had opgedeeld en dat het actief wilde meewerken om in Palestina een Joods thuis te vestigen. Zo mengden zich het gekwetste eergevoel van Arabieren over het verlies van het Ottomaanse rijk met hun antipathie tegen Joden en het zionisme en raakten in het conflict ‘Joden’ en ‘het Westen’ onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Appeasement

Het is belangrijk om te beseffen dat de ontwikkeling van het conflict ten tijde van het Britse Mandaat niet los te zien is van de geopolitieke ontwikkelingen van het Britse rijk als geheel. Na de Eerste Wereldoorlog was Groot-Brittannië in militair opzicht ernstig verzwakt. Daarbij zag het zich door het hele rijk geconfronteerd met onafhankelijkheidsbewegingen. Tijdens het mandaat over Palestina, kreeg de regering in Londen bijvoorbeeld kwesties als de Ierse en Indische onafhankelijkheid voor zijn kiezen. Ook de economische crisis na de beurskrach van ‘29 liet Groot-Brittannië natuurlijk niet ongeroerd. Daarbij zagen de Britten zich in de jaren ‘30 Europa ook geconfronteerd met het opkomend fascisme in Italië en het nazisme in Duitsland.

In deze omstandigheden koos de Britse overheid in de jaren ’30 vooral voor een aanpak van appeasement. In plaats van een dure en risicovolle confrontatie aan te gaan met agressors, zochten de Britten een diplomatieke uitweg waarbij de agressors toeschietelijk werden benaderd. Het bekendste voorbeeld hiervan is natuurlijk de manier waarop de Britse premier Neville Chamberlain in 1938 het opkomende nazisme tolereerden in ruil voor ‘peace for our time’, maar ondertussen gebeurde in het mandaatgebied Palestina iets vergelijkbaars. Daar kregen de Arabieren met een vijandige houding jegens de Joden de overhand. Er werden gewelddadige aanslagen en pogroms gepleegd tegen Joden, maar ook de Arabische voorstanders van samenwerking met de Joden waren hun leven niet zeker. De Britten ondernamen weinig actie tegen deze Arabische agressie, maar speelden ook hier hun kaart van appeasement door de Arabieren steeds meer tegemoet te komen met restricties op Joodse immigratie.

Deze Britse houding deed overigens weinig goeds voor de verhouding met de Arabieren, die ook werden aangevuurd tot de onafhankelijkheidsstrijd omdat andere Arabische staten, zoals Egypte en Irak wel onafhankelijkheid verkregen en zij niet. Tegelijkertijd ontstond onder de Joden in Palestina steeds meer wantrouwen jegens de Britten vanwege hun toeschietelijkheid richting de Arabieren. Joden organiseerden hun eigen verdedigingsgroepen, waarvan sommigen samenwerkten met de Britten, maar andere het heft geheel in eigen handen namen. De Joodse militante organisatie Irgun voerde bijvoorbeeld tijdens de Arabische opstand van 1936-1939 diverse bomaanslagen uit op Arabische doelen. Dat zette natuurlijk extra kwaad bloed bij de Arabieren. De Britse restricties op Joodse immigratie bleven van kracht gedurende de Tweede Wereldoorlog en zelfs daarna. Dit tot groot ongenoegen van de Joden in Palestina. Gedurende de jaren ’40 zagen de Britten daarom hoe zowel de Arabieren als veel Joden zich niet alleen steeds meer tegen elkaar, maar ook tegen hen keerden.

De verdeling van het land

De toenemende gewelddadigheden in de jaren ’30 en de daaruit voortvloeiende Arabische opstand in 1936 noopten de Britten ertoe om een commissie in te stellen die moest uitzoeken wat de beste oplossing zou zijn om vrede te bewerkstelligen in het gebied. Deze 'Peel commissie' kwamen uiteindelijk met een aanbeveling om het land op te delen in een Joods en Arabisch gedeelte. Daarbij zouden ook delen van de bevolking moeten worden verhuisd. Deze aanbeveling werd ronduit verworpen door de Arabieren, die onder geen beding een Joodse staat wilden, maar een onafhankelijke Palestijnse staat voorstelden en eisten dat er een einde kwam aan de Joodse immigratie en landverkoop aan Joden. De Joden waren verdeeld over het plan.

De dreiging van de Tweede Wereldoorlog maakte een einde aan dit Britse plan. De Britten hadden er belang bij om bij het uitbreken van een eventuele oorlog op goede voet te staan met de Arabische wereld. Daarom publiceerde Londen in mei 1939 het MacDonald White Paper, een beleidsrichtlijn waarin werd aangegeven dat er geen Joodse staat zou komen en dat Joodse immigratie en landverkoop aan Joden in Palestina zou worden beperkt.

Toen het stof van de Tweede Wereldoorlog echter neerdaalde, speelde de kwestie in Palestina weer op, mede gevoed door de enorme hoeveelheid Holocaustoverlevenden die probeerden Palestina te bereiken en Amerikaanse inmenging in de kwestie. In 1946 werd onder Amerikaanse druk een nieuwe Anglo-Amerikaanse commissie ingesteld die zich over de kwestie zou buigen. Deze beval onder meer aan om meer immigranten toe te laten en de restricties op landverkoop op te heffen. Hierop reageerde de Arabische wereld met gewelddadige demonstraties en oproepen tot Jihad.

In februari 1947 kondigden de Britten aan het mandaat terug te willen geven. De VN moest maar besluiten over de toekomst van Palestina. Hierop werd een speciale VN-commissie ingesteld, UNSCOP. Deze commissie kwam uiteindelijk met het op de Peel commissie voortbouwende VN-verdelingsplan. Veel Joden hoopten dat het plan aangenomen zou worden, ook al was het Joodse deel in het plan niet het gebied waar zij naar streefden. Zij voerden dan ook een felle lobby om de lidstaten van de volkerenbond te bewegen vóór te stemmen.

Arabieren waren op voorhand fel tegen het plan en dreigden dat de Joden in Arabische landen hun leven niet zeker zouden zijn als het plan zou worden aangenomen. Op 29 november 1947 werd het verdelingsplan uiteindelijk aangenomen met 33 stemmen vóór, 10 tegen en 13 onthoudingen. De Joden reageerden in meerderheid euforisch, Eindelijk was hun aspiratie voor een eigen staat internationaal bevestigd en zouden immigranten ongehinderd kunnen komen. De Arabieren waren echter woedend. Op 2 december 1947 trok een grote, met stokken en messen gewapende Arabische menigte door Jeruzalem en liet een spoor van vernielingen achter.

Het was het begin van een burgeroorlog die zou transformeren in de Onafhankelijkheidsoorlog op 14 mei 1948. Op die datum verlieten de Britten hun post en lieten Palestina achter in een machtsvacuüm. Op datzelfde moment riepen de Joden in Tel Aviv de onafhankelijkheid uit van de staat Israël. Meteen de volgende dag vielen troepen uit Egypte, Transjordanië, Syrië, Libanon en Irak de pasgeboren Joodse staat aan om deze in de kiem te smoren.

5jImnjU2_400x400

De schrijver

Ruben Ridderhof

Doneren
Abonneren
Agenda