Sluiten

Zoeken.

De fundamenten van de staat Israël

17 december 2012

121204_tijdlijn-300x70

Tijdlijn

De moderne staat Israël staat voortdurend in het centrum van de aandacht: in de media, in de politiek, en ook bij gelovigen van meerdere religies. Veruit het meeste wat de media zeggen en schrijven over de huidige situatie van Israël laat zich min of meer samenvatten als: Israël bezet stukken land die van de Palestijnen zijn of zijn andere buren, Israël houdt zich niet aan de afspraken en daarom is er een Midden-Oostenconflict.

Dat deze gedachtegang echt te kort door de bocht is, blijkt wanneer je er de internationale afspraken, verdragen en wetten op naslaat. De staat Israël zoals wij die nu kennen heeft recht van bestaan. Dat recht is oud, dat recht werd al voor het bestaan van de staat Israël vastgelegd. Israël is gebouwd op solide fundamenten. Een overzicht.

Balfourverklaring

“Zijne Majesteits Regering staat welwillend tegenover de vestiging in Palestina van een nationaal tehuis voor het Joodse volk, en zal zijn beste krachten aanwenden de verwezenlijking van dit doel te bevorderen, waarbij het duidelijk moet zijn dat niets zal worden ondernomen dat de burgerlijke en godsdienstige rechten van niet-Joodse gemeenschappen in Palestina zou kunnen aantasten, of de rechten en de politieke status die Joden genieten in enig ander land.” – 2 november 1917

Deze brief schreef de Britse minister van Buitenlandse Zaken, Arthur James Balfour, namens de Britse regering aan Lord Rotschild. Rotschild was ‘aanspreekpunt’ van de Joodse gemeenschap. Het is goed hierbij op te merken dat wat in deze brief omschreven wordt als Palestina, destijds een geografisch gebied was in het Ottomaanse rijk. Er waren geen exacte grenzen van dit gebied, maar globaal betrof dit het huidige Israël en Jordanië.

San Remo

De eerste Wereldoorlog is ten einde. De Volkerenbond, voorloper van de Verenigde Naties, komt bijeen in San Remo in 1920. De geallieerden machten het Verenigd Koninkrijk, Italië, Frankrijk en Japan zijn daar om te beslissen wat ze moeten doen met de veroverde gebieden van het Ottomaanse rijk. Duidelijk is dat ze deze gebieden niet willen koloniseren, en dus zoeken ze naar een andere oplossing. Ze streven er naar dat de gebieden uiteindelijke zelfstandige soevereine staten worden. Maar ze zien ook in dat niet alle gebieden nu al zelfstandig kunnen functioneren. Daarom stellen ze mandaten op. Dat wordt in 1922 officieel door de Volkerenbond aangenomen.

Er komen drie mandaten: een voor Mesopotamië (Irak), een voor Libanon en Syrië en een voor Palestina. Van de inwoners van eerste twee mandaatgebieden wordt erkent dat zij voldoende capaciteit hebben om zichzelf te besturen. De mandaathebbenden hebben vooral een adviserende functie. Al kort na het instellen van de mandaten. Voor Palestina ligt de zaak anders. Groot-Brittannië wordt de mandataris zodat het ook uitvoering kan geven aan de Balfourverklaring. Deze verklaring is overgenomen in de mandaattekst.

Een van de belangrijke toezeggingen in het mandaat is artikel 4: “Een aangewezen Joods agentschap zal worden erkend als een publieke instantie met als taak te adviseren en samen te werken met het Bestuur van Palestina: in die economische, sociale en andere zaken die van invloed zijn op de oprichting van het Joods nationaal tehuis en de belangen van de Joodse bevolking in Palestina, en, altijd onder de controle van het Bestuur, om te helpen en deel te nemen in de ontwikkeling van het land. De zionistische organisatie, zo lang zijn organisatie en instelling volgens de mandataris geschikt zijn, zal worden erkend als dit agentschap.”

In het voorwoord van het mandaat staat dat burger- en religieuze rechten van de bestaande niet-Joodse gemeenschappen in Palestina niet mogen worden aangetast (Balfourverklaring). Maar de politieke autoriteit wordt in het mandaat expliciet toegekend aan het Joodse volk – en niet aan andere inwoners van het gebied -, met als doel de oprichting van een Joods nationaal tehuis.

Het Mandaatgebied met daarin de latere opdeling in een Arabische en Joodse staat. De Arabische staat is het huidige Jordanië.

Trans-Jordanië

Groot-Brittannië besluit in 1921 het mandaatgebied te splitsen. De mandaattekst geeft Groot-Brittannië het recht om een groot deel van de voorwaarden van het mandaat ten oosten van de Jordaan “uit te stellen of in te houden”. Dat deed het.

De deling wordt bevestigd door de Volkerenbond en het gebied wordt onder Arabisch bestuur geplaatst. Het hele gebied, oost en west van de Jordaan, blijft echter onder het mandaat voor Palestina vallen.

En waar de rechten van niet-Joden in Palestina worden beschermd in het mandaat, worden de rechten van Joden in Trans-Jordanië dat niet. Joden mogen niet meer in het gebied komen. In 1946 wordt het oostelijke deel van het mandaatgebied zelfstandig en heet het Trans-Jordanië.

Het gehele gebied ten westen van de Jordaan – 22 procent van het totale mandaatgebied – blijft echter gebied voor een nationaal tehuis voor het Joodse volk. Dit betreft ook de Gazastrook, de westelijke Jordaanoever en Jeruzalem. Wanneer op 17 april 1946 de Volkerenbond ophoudt te bestaan en overgaat in de Verenigde Naties, hebben alle mandaatgebieden, waaronder ook Trans-Jordanië hun zelfstandigheid gekregen, zoals de bedoeling was. Behalve het Palestijnse mandaatgebied westelijk van de Jordaan.

Het VN-delingsplan

In 1947 laat Groot-Brittannië aan de Verenigde Naties weten af te willen van zijn functie als mandataris voor het overgebleven deel van Palestina. De VN stellen in november van dat jaar een delingsplan voor, bekend als resolutie 181. Zij doen een aanbeveling tot deling van de overgebleven 22 procent van het oorspronkelijke mandaatgebied Palestina in een Arabische staat, een Joodse staat en een internationale zone voor Jeruzalem.

Het VN-verdelingsplan van 1947.

Een plan dat sterk afweek van wat was afgesproken in het mandaat. Toch gingen de Joodse leiders akkoord, de Arabieren niet. De voorgestelde grenzen van dit delingsplan hebben geen enkele internationaalrechtelijke betekenis, omdat het slechts bij een voorstel bleef. Daarmee bleef het hele deel westelijk van de Jordaan als gebied voor een nationaal tehuis voor Israël staan.

Oorlog

Op 15 mei 1948, een dag na de oprichting van de staat Israël, vielen de omringende landen Israël aan. In deze oorlog bezet Trans-Jordanië een groot deel van het gebied ten westen van de Jordaan, inclusief Jeruzalem. Deze annexatie was illegaal. In 1967 volgde de Zesdaagse Oorlog, wederom tussen Israël en zijn omringende buurlanden.

Israël kreeg de gebieden van 1948 weer in handen, inclusief Jeruzalem en ook de Sinaï. Nadat in 1979 de Sinaï aan Egypte wordt gegeven, heeft Israël nu bijna exact het gebied onder controle dat aan het Joodse volk was toegewezen in het mandaat voor Palestina, wat betreft het deel ten westen van de Jordaan. Ook de westoever en Jeruzalem vallen hieronder. Dit gebied is nog nooit bij wet toegewezen aan enige andere natie, anders dan Israël. Volgens het mandaat is het Joden toegestaan en worden ze zelfs aangemoedigd om te gaan wonen in elk deel van Palestina.

Doneren
Abonneren
Agenda