Sluiten

Zoeken.

Jezus en de Sjabbat (deel 3)

Door Jaap de Vreugd - 

8 maart 2016

shabbat_shalom-1024x576

Shabat shalom - beeld: Joani Rothenberg

Met de in deel 1 en deel 2 vermelde gegevens op de achtergrond moeten we de verhalen lezen in de evangeliën, die over de Sjabbat gaan, en ons daarbij realiseren dat deze verhalen – zoals gezegd- als het ware een momentopname vormen in de debatten die in Jezus’ tijd gaande waren over een goede invulling van de Sjabbat, en dat ze Jezus’ positie daarin duidelijk maken. Het gaat dan helemaal niet om de vraag, of de Sjabbat gehouden dient te worden, dat is vanzelfsprekend voor iedere Jood, ook voor Jezus, maar om de vraag hoe men de Sjabbat houdt in overeenstemming met de bedoeling van het gebod.

Bij de vier genezingen op Sjabbat door Jezus: een man met een verschrompelde hand (Matteüs 12:9-13); een krom gebogen vrouw (Lucas 13:10-17); een waterzuchtige (Lucas 14:1-6); en de zieke in Bethesda (Johannes 5:1-16) blijkt Hij zich te richten naar de voorschriften van de mondelinge Thora. We zagen immers al, dat genezing door het gesproken woord geoorloofd was, zonder het gebruik van materiële middelen.

De discussies die daarbij ontstaan moeten we zien als de veel voorkomende discussies tussen een meer ‘rekkelijke’ en een meer ‘precieze’ interpretatie van de regels. Jezus bezigt daarbij in rabbijnse redeneertrant voorbeelden die uit de discussies bekend zijn: een in een put gevallen mens of dier redden, vee losmaken en naar de drinkplaats leiden – dat zijn geoorloofde bezigheden, naar analogie daarvan eist de barmhartigheid een zieke te genezen, als daar geen bijzondere middelen voor nodig zijn. Jezus blijft daarbij geheel binnen de gebruikelijke farizese interpretatie van het gebod.

Jezus en Zijn discipelen bewogen zich geheel binnen de traditie van Israël in de waardering en de invulling van de Sjabbat.

Er is één genezingsverhaal, dat een uitzondering schijnt te vormen. In de geschiedenis van de blindgeborene (Johannes 9) spuwt Jezus op de grond, maakt wat slijk en legt dat op de ogen van de blinde man, waarna hij zich moet gaan wassen in het badwater Siloam.

Hier is dus wel sprake van het maken van materiaal, dat bij de genezing wordt gebruikt; Jezus beperkt zich niet tot het gesproken woord vergezeld eventueel van een gebaar. Overtreedt Hij hier welbewust de regels? Dat lijkt toch niet het geval. ‘Enkele’ van de Farizeeërs maken bezwaar. Let wel: enkelen, niet allen. Blijkbaar gaat het om een discutabel grensgeval.

In de farizese discussie kan een blinde opgevat worden als iemand die permanent in levensgevaar verkeert; de genezing is dan dus een geval van het redden van een mensenleven, waarvoor het Sjabbatsgebod wijkt.

In het verhaal van de genezing van de man in Bethesda (Johannes 5) spelen weer andere dingen. Op Sjabbat geneest Jezus de man, die 38 jaar lang ziek gelegen had met de woorden: sta op, neem uw matras op en wandel (Johannes 5:8 ). Het bezwaar van ‘de Joden’ richt zich niet zozeer tegen het feit, dat Jezus de man geneest, als wel tegen het feit, dat de man op Sjabbat zijn matras opneemt en daarmee rondloopt: een overtreding van het draagverbod.

Opvallend, dat de tegensprekers van Jezus hier ‘de Joden’ genoemd worden. In het vierde evangelie staat deze term eigenlijk altijd voor de leidinggevenden, de elite. We zullen moeten denken aan vertegenwoordigers van de Sadduceese stroming. We zagen eerder al, dat zij een strikte uitleg van het Sjabbatsgebod hanteerden, en de discussies uit de mondelinge Thora niet erkenden.

Die strikte uitleg houdt een absoluut draagverbod in op openbaar terrein, en misschien ook wel op privégebied. Met de constructie van de eroev hadden de rabbijnen de mogelijkheid geschapen op Sjabbat te dragen. Als Bethesda binnen de eroev viel, was naar Farizese maatstaven dragen dus geoorloofd; als Bethesda niet binnen de eroev viel, kon in elk geval het door zuilengangen omringde ziekenhuis als gezamenlijk privéterrein beschouwd worden.

De Sadduceeën echter erkenden deze rabbijnse oplossing niet, vandaar hun bezwaren. Het was in hun ogen een provocatie, dat iemand die zich opwierp als een leraar de genezen man opgeroepen had met zijn matras onder zijn arm in Bethesda te gaan rondlopen.

Een en ander betekent dus, dat geen enkele van de genoemde genezingsverhalen naar Farizese maatstaven gemeten kan worden uitgelegd als een verbreken van de Sjabbat, laat staan een opheffen van het Sjabbatsgebod. Jezus beweegt zich volkomen binnen de grenzen van de discussie rond de halachische uitwerking van het Sjabbatsgebod.

Aren plukken op de Sjabbat
Het enige Sjabbatverhaal in de evangeliën dat niet over een genezing gaat is de episode waarin verteld wordt, dat Jezus met Zijn discipelen door een korenveld gaat en dat Zijn discipelen aren plukken, die met de hand stuk wrijven, en eten.

Hierbij zijn twee aspecten van het verbod om te werken in het geding: het plukken kan uitgelegd worden als oogsten, en het wrijven als dorsen. Het valt ook hier op, dat ‘sommige’ van de Farizeeën bezwaar aantekenen. Dat doet vermoeden, dat het ook hier gaat om een zaak, waarover nog discussie onder hen gaande was.

Dat blijkt ook zo te zijn: Galilese Schriftgeleerden gingen hier een andere weg dan Judese. Er is een uitspraak van rabbi Jehoeda in de Talmoed, dat met de hand vruchten wrijven (dus niet met een werktuig) om de honger te stillen geoorloofd is. Er is immers geen sprake van werk met het oog op productie en winst.

In Galilea was dat een geaccepteerd gebruik. Degenen die bezwaar maken zijn kennelijk een minderheid, of niet uit Galilea afkomstig. Jezus volgt dus de halachische regel, die in dit geval in Galilea ontwikkeld is. Later blijkt in de Talmoed, dat deze regel algemeen geaccepteerd is.

Interessant is verder, dat Jezus ook hier gebruikmaakt van de rabbijnse methode van uitleg van de Thora om de daad van Zijn discipelen te rechtvaardigen. Hij ziet een analogie tussen David, die van de toonbroden at, hoewel ze voor de priesters bestemd waren (volgens de rabbijnen gebeurde dat ook op Sjabbat!), en de discipelen die hun honger stilden op de Sjabbat d.m.v. een handeling, die volgens sommigen niet geoorloofd was.

Jezus de Jood houdt de Sjabbat
Uit het bovenstaande kan maar één conclusie voortkomen: Jezus en Zijn discipelen bewogen zich geheel binnen de traditie van Israël in de waardering en de invulling van de Sjabbat. Daarbij nam Jezus volop deel aan de halachische discussies over de invulling van het gebod, en Hij maakte daarbij gebruik van de bekende rabbijnse redeneertrant en het dito woordgebruik. Er is op geen enkele manier sprake van een opheffen en loslaten van het Sjabbatsgebod, laat staan van een vervanging van de Sjabbat door een andere dag.

» Lees ook deel 1 en deel 2

Jezus en Zijn discipelen bewogen zich geheel binnen de traditie van Israël in de waardering en de invulling van de Sjabbat.

Er is één genezingsverhaal, dat een uitzondering schijnt te vormen. In de geschiedenis van de blindgeborene (Johannes 9) spuwt Jezus op de grond, maakt wat slijk en legt dat op de ogen van de blinde man, waarna hij zich moet gaan wassen in het badwater Siloam.

Hier is dus wel sprake van het maken van materiaal, dat bij de genezing wordt gebruikt; Jezus beperkt zich niet tot het gesproken woord vergezeld eventueel van een gebaar. Overtreedt Hij hier welbewust de regels? Dat lijkt toch niet het geval. ‘Enkele’ van de Farizeeërs maken bezwaar. Let wel: enkelen, niet allen. Blijkbaar gaat het om een discutabel grensgeval.

In de farizese discussie kan een blinde opgevat worden als iemand die permanent in levensgevaar verkeert; de genezing is dan dus een geval van het redden van een mensenleven, waarvoor het Sjabbatsgebod wijkt.

In het verhaal van de genezing van de man in Bethesda (Johannes 5) spelen weer andere dingen. Op Sjabbat geneest Jezus de man, die 38 jaar lang ziek gelegen had met de woorden: sta op, neem uw matras op en wandel (Johannes 5:8 ). Het bezwaar van ‘de Joden’ richt zich niet zozeer tegen het feit, dat Jezus de man geneest, als wel tegen het feit, dat de man op Sjabbat zijn matras opneemt en daarmee rondloopt: een overtreding van het draagverbod.

Opvallend, dat de tegensprekers van Jezus hier ‘de Joden’ genoemd worden. In het vierde evangelie staat deze term eigenlijk altijd voor de leidinggevenden, de elite. We zullen moeten denken aan vertegenwoordigers van de Sadduceese stroming. We zagen eerder al, dat zij een strikte uitleg van het Sjabbatsgebod hanteerden, en de discussies uit de mondelinge Thora niet erkenden.

Die strikte uitleg houdt een absoluut draagverbod in op openbaar terrein, en misschien ook wel op privégebied. Met de constructie van de eroev hadden de rabbijnen de mogelijkheid geschapen op Sjabbat te dragen. Als Bethesda binnen de eroev viel, was naar Farizese maatstaven dragen dus geoorloofd; als Bethesda niet binnen de eroev viel, kon in elk geval het door zuilengangen omringde ziekenhuis als gezamenlijk privéterrein beschouwd worden.

De Sadduceeën echter erkenden deze rabbijnse oplossing niet, vandaar hun bezwaren. Het was in hun ogen een provocatie, dat iemand die zich opwierp als een leraar de genezen man opgeroepen had met zijn matras onder zijn arm in Bethesda te gaan rondlopen.

Een en ander betekent dus, dat geen enkele van de genoemde genezingsverhalen naar Farizese maatstaven gemeten kan worden uitgelegd als een verbreken van de Sjabbat, laat staan een opheffen van het Sjabbatsgebod. Jezus beweegt zich volkomen binnen de grenzen van de discussie rond de halachische uitwerking van het Sjabbatsgebod.

Aren plukken op de Sjabbat
Het enige Sjabbatverhaal in de evangeliën dat niet over een genezing gaat is de episode waarin verteld wordt, dat Jezus met Zijn discipelen door een korenveld gaat en dat Zijn discipelen aren plukken, die met de hand stuk wrijven, en eten.

Hierbij zijn twee aspecten van het verbod om te werken in het geding: het plukken kan uitgelegd worden als oogsten, en het wrijven als dorsen. Het valt ook hier op, dat ‘sommige’ van de Farizeeën bezwaar aantekenen. Dat doet vermoeden, dat het ook hier gaat om een zaak, waarover nog discussie onder hen gaande was.

Dat blijkt ook zo te zijn: Galilese Schriftgeleerden gingen hier een andere weg dan Judese. Er is een uitspraak van rabbi Jehoeda in de Talmoed, dat met de hand vruchten wrijven (dus niet met een werktuig) om de honger te stillen geoorloofd is. Er is immers geen sprake van werk met het oog op productie en winst.

In Galilea was dat een geaccepteerd gebruik. Degenen die bezwaar maken zijn kennelijk een minderheid, of niet uit Galilea afkomstig. Jezus volgt dus de halachische regel, die in dit geval in Galilea ontwikkeld is. Later blijkt in de Talmoed, dat deze regel algemeen geaccepteerd is.

Interessant is verder, dat Jezus ook hier gebruikmaakt van de rabbijnse methode van uitleg van de Thora om de daad van Zijn discipelen te rechtvaardigen. Hij ziet een analogie tussen David, die van de toonbroden at, hoewel ze voor de priesters bestemd waren (volgens de rabbijnen gebeurde dat ook op Sjabbat!), en de discipelen die hun honger stilden op de Sjabbat d.m.v. een handeling, die volgens sommigen niet geoorloofd was.

Jezus de Jood houdt de Sjabbat
Uit het bovenstaande kan maar één conclusie voortkomen: Jezus en Zijn discipelen bewogen zich geheel binnen de traditie van Israël in de waardering en de invulling van de Sjabbat. Daarbij nam Jezus volop deel aan de halachische discussies over de invulling van het gebod, en Hij maakte daarbij gebruik van de bekende rabbijnse redeneertrant en het dito woordgebruik. Er is op geen enkele manier sprake van een opheffen en loslaten van het Sjabbatsgebod, laat staan van een vervanging van de Sjabbat door een andere dag.

» Lees ook deel 1 en deel 2

Jaap-de-Vreugd_avatar-90x90

De auteur

Jaap de Vreugd

Ds. Jaap de Vreugd is emerituspredikant binnen de Protestantse Kerk Nederland. Hij was jarenlang voorzitter van stichting Christenen voor Israël en is voor de stichting nog altijd actief als spreker...

Doneren
Abonneren
Agenda