Na mijn Chanoeka-Toer waar ik naar mijn hoop heel veel licht in de duisternis te hebben verspreid, had ik vanochtend even niets te doen. Het was nog te donker om te dawenen, het ochtendgebed uit te spreken, en terug naar bed was niet nodig want ik was klaarwakker.
En wat doet Jacobs dan? Dagboek, en dus terugblikken en vooruitkijken. Vooruitkijken in mijn agenda toont heel veel representatie. Een aantal Nieuwjaarsrecepties bij burgemeesters en Commissarissen van de Koning en ook een aantal lezingen.
Hé jij, waar ben je?
Eén van die lezingen is voor een bezinningsdag voor leraren. Als ik het goed heb begrepen worden er zo’n zeshonderd docenten verwacht. Ik zal daarover waarschijnlijk nog wel gaan schrijven. Maar wat me trof was de titel die me was gegeven: ’He jij, waar ben je?’
Omdat we aanstaande sjabbat het eerste boek van de Thora, Bereesjiet-Genesis, zullen eindigen vloog mijn gedachte meteen naar het begin van Bereesjiet. Omdat vanuit Joods filosofisch perspectief begin en eind altijd aan elkaar gekoppeld zijn.
En dus kwam ik uit bij de eerste mens, Adam. Adam ging de fout in, besefte dat en verborg zich. Toen weerklonk de stem van God die hem vroeg: Adam, waar ben je? (Genesis 3:9) De Thora is geen geschiedenisboek, maar primair een leerboek dat ons aangeeft hoe we ons dienen te gedragen. Adam is de mens, dat bent u, mijn trouwe dagboekenier, en dat ben ik.
En dus had ik meteen het begin van het mij aangereikte onderwerp: ‘He jij, waar ben je?’ of in Bijbelse bewoording: ‘Adam, waar ben je’. Omdat ik nog geen zin had om die lezing voor te bereiden zonk ik weg in een soort zelfbeschouwing: ‘Binyomin, waar ben je?’ Acht dagen ben je bezig geweest om anderen te attenderen op duisternis en hoe in die duisternis licht te brengen, maar wat met je eigen duisternis? En dus ben ik op zoek gegaan naar mijn eigen duisternis.
Mijn eigen duisternis
Enige weken geleden werd ik publiekelijk beschaamd. Omdat ik van mijn hart geen moordkuil maak heb ik de belediger gevraagd naar zijn drijfveer. Zijn geïrriteerde antwoord was dat ik me te veel profileerde, te zichtbaar ben.
Op zichzelf was dit een goed bericht voor mij want ik herinner mij als de dag van vandaag dat rabbijn Vorst zl. en ik met iets bezig waren, Jad Achat, dat veel tijd en energie vergde, alles van een leien dakje liep en wij ons dus afvroegen of we wel goed bezig waren. Maar Baroeg Hasjeem kwam er toen kritiek en wisten we dat we dat we dus op de juiste weg zaten!
En toch raakte mij de kritiek van de jaloerse belediger en vroeg ik mezelf af: ben ik wel goed bezig? Hoe zit het met de duisternis in mezelf. Was mijn primaire doel van de Chanoeka-Jacobs-Toer, Chanoeka-Toer of Jacobs? Het antwoord zal wel ergens in het midden liggen, denk ik. Maar is dat juist?
Een mens, Adam, moet zichzelf wegcijferen, maar dat is vaak lastig, want de neiging om jezelf als het middelpunt van de wereld te beschouwen ligt voortdurend op de loer. Er is in ieder mens een voortdurende strijd tussen de goede eigenschappen en de minder goede neigingen, die ook bij ieder aanwezig zijn. Het belangrijkste is dat de mens ervan doordrongen is dat die strijd speelt en dat we ons voortdurend de vraag moeten stellen: ’He jij, waar ben je?’.
Gelijk het niet is toegestaan om kwaad te spreken over anderen, zo ook hoort een mens niet over zichzelf te roddelen. En dus zwijg ik hier over de uitslag van mijn zelfonderzoek, het duister in mezelf. Maar een lichtpunt wil ik wel delen.
Het scheiden van belangen
Omdat ik veertig jaar in het Sinai Centrum heb mogen werken ben ik erg goed in staat om te scheiden. Als ik iemand ontmoet die ik uitsluitend ken vanuit de psychiatrische entourage, zal ik nooit tonen dat ik weet wie hij of zij is. De reden van opname en zijn/haar moeizame situatie, zijn buiten de Sinai niet in mijn hoofd.
Nooit zal ik die kennis gebruiken, ook als dat mij van pas zou kunnen komen. Het scheiden van belangen is essentieel. Als mij een Halagische of een hulpvraag bereikt, dien ik naar eer en geweten een antwoord of advies te geven. Het is onacceptabel als bij die hulpverlening of de Halagische uitspraak een belangenverstrengeling optreedt en er dus politiek wordt bedreven.
Een gioer-kandidaat wilde mij verrassen met een prachtige bos bloemen, heel lief bedoeld. Ik heb de kandidaat uiteraard netjes en beleefd ontvangen, maar de bloemen niet aanvaard, ook niet met een ‘het was voor uw vrouw bestemd, niet voor u’. Ik hoop mijn allergie voor omkoping tot in lengte van jaren te mogen behouden, mijn belediger te hebben wakker geschud met mijn opmerking over belangenverstrengeling en ga nu toch nog even naar bed.