Vanaf het 3e hoofdstuk in het boek Jozua volgen wij de intocht van het volk Israël, het land Kanaän in. Als iemand die meer dan 50 jaar gids is in Israël, vond ik de volgorde van de gebeurtenissen in het boek verwarrend. Toch is het mogelijk om een lijn te trekken als men de geografie een beetje kent.
De eerste gebeurtenis is de gang over de rivier de Jordaan die droog komt te liggen. Een wonder op zich dat zoiets opeens gebeurt, want dit gebeurt tegenwoordig eens in de tientallen jaren, meestal rond Pesach, de tijd van de oversteek. Er zijn verschillende ideeën over de locatie van Gilgal. In Joz. 4:16 vinden we de beste beschrijving en die is tegenover de stad Adam, waar de Adam (Damia) brug vroeger over de Jordaan ging en tegen over het dorp Argaman van vandaag. En laat het nou net het geval zijn dat door de archeoloog Prof. Adam Zertal (1936-2015) ten zuiden van het dorp Argaman vijf grote plaatsen in de vorm van een voetzool ontdekt werden. Deze werden gebruikt voor ceremonies en er werden scherven gevonden die gedateerd zouden kunnen worden uit de tijd van de intocht naar Kanaän. Over de betekenis van een voetafdruk lezen we in Deut. 11:24.
De makkelijke route
Na de vernietiging van de stad Ai (Joz. 8), is het volk opeens bij de berg Ebal, zoals Mozes ook belooft. Als men naar een kaart kijkt die deze historische gebeurtenissen uit de Bijbel weergeeft, vraagt men zich af: ‘Hoe komen ze daar opeens?’. Maar wie een goede geografische kaart bekijkt ziet al snel dat er een makkelijke en natuurlijke route van uit de Jordaan vallei gaat via de Faráa beekbeding naar de omgeving van Argaman en daarna door het gebergte richting Tirtsa, (Tirza in het Nederlands), de vroegere hoofdstad van Koning Basa (1 Kon. 15:33).
De feiten spreken voor zich
De plaats Tirtsa plaats bevindt zich vandaag niet ver van de berg Kabier bij het Joode dorp Alon More, ongeveer 11 kilometer van de berg Ebal. Dit is dus de meest voor de hand liggende route voor Jozua om vroeg in de ochtend heen te gaan als de zon nog in de ogen van zijn vijand schijnt. Het beste kunnen wij dit lezen in Deut. 11: 30: ”Deze bergen liggen ten westen van de Jordaan, ter hoogte van Gilgal, vlak bij de eiken van More. Ze zijn te bereiken over de weg die door het gebied van de Kanaänieten in de Jordaanvallei naar het westen loopt”. En laat Prof. Adam Zertal nou op de top van de berg Ebal een altaar uit dezelfde tijd vinden. (Joz. 8:30). Dus over de volgorde hoeven we het niet eens te zijn, maar over de feiten zoals ze in de Bijbel geschreven zijn kan geen discussie zijn.