De tien plagen in Egypte • deel 2: Verbanden
Door Rabbijn mr. drs. R. Evers -
14 februari 2022
In een reeks van drie artikelen neemt rabbijn Evers u mee in de Joodse uitleg achter de tien plagen in Egypte. In dit artikel leest u over de verbanden.
Over de plagen
Hoelang duurden de plagen?
Egypte werd gedurende één jaar door de plagen bezocht. Op Pesach, 15 Niesan (April), 2447 na de schepping en één jaar voor de Exodus (uittocht uit Egypte, red.), startte G’d het hele proces. Over de duur van de plagen en de voorafgaande waarschuwingen bestaan twee meningen:
- Sommige geleerden meenden dat Farao telkens 24 dagen lang gewaarschuwd werd en dat iedere plaag slechts zeven dagen duurde.
- Andere geleerden zijn van mening dat er zeven dagen lang gewaarschuwd werd waarna iedere plaag 24 dagen duurde. Op Rosj Hasjana 2448 (Joods Nieuwjaar) stopte de slavenarbeid van de Joden.
Ook de Joden?
Over de vraag of ook het Joodse volk in Egypte getroffen werd door de plagen bestaat een meningsverschil tussen de geleerden Rabbi Abraham Ibn Ezra en Rabbi Mozes ben Nachman (afgekort: Ramban, beiden 13e eeuw). Ibn Ezra is van mening dat die plagen waarbij niet duidelijk staat dat de Joden werden uitgezonderd, zoals de eerste drie plagen, ook het Joodse volk troffen. Ook de sprinkhanenplaag en de huiduitslag zouden alle inwoners van Egypte hebben getroffen. Wilde dieren, veepest en hagel waren echter zware plagen die alleen de Egyptenaren troffen.
Ramban is echter van mening dat de Joden door geen enkele plaag werden bezocht. Bij de eerste drie plagen was het niet nodig te vertellen dat ze niet oversloegen naar Gosen, de woonplaats van de Joden. De wilde dieren kwamen in zwermen en bij deze plaag was het nodig om te vermelden dat deze niet oversloeg naar Gosen.
Bedenktijd
De plagen kwamen in stadia. G’d wilde Farao de tijd gunnen om zich te bedenken. Hoewel de plagen geen verandering brachten in de opvattingen van het verdorven Egypte, werd in ieder geval duidelijk dat G’d niet kon worden ontkend. De vraag naar systematiek in de plagen blijft echter branden.
Systematiek
De Midrasj ziet in de plagen een soort Romeinse oorlogstactiek bij de belegering van een stad:
- De eerste plaag, het bloed, staat tegenover het vergiftigen van de bronnen;
- de kikkers zijn de herauten die veel lawaai maken en de bewoners angst aanjagen;
- de wilde dieren stellen de barbaren voor, die als wilden op de stad afgaan;
- de pest is vergelijkbaar met wilde dieren die het leger op de stad afstuurt;
- builen slaan op kokende olie;
- hagel is vergelijkbaar met stenen die afgeschoten worden door katapulten;
- sprinkhanen lijken op legioenen soldaten die over de stad uitzwermen;
- de duisternis duidt op gevangenisstraf; de opstandelingen worden opgesloten;
- de sterfte van de eerstgeborenen zou een ter dood veroordeling van de opstandelingen betekenen.
Oog om oog
Een andere Midrasj (Joodse commentaren op de Thora, red.) ziet in de systematiek van de tien plagen het thema “mida keneged mida”. Dat betekent: ‘oog om oog’, vergelding van de misdaden van Egypte. De Egyptenaren werden precies gestraft voor hetgeen zijn misdreven hadden.
Vanuit deze optiek beschouwd zouden zij gestraft zijn met de bloedplaag omdat de Egyptenaren de Joden geen gelegenheid hadden gegeven om zich te baden of omdat zij altijd als waterdragers werden uitgebuit. De Joden mochten het zweet niet van hun lichaam wassen, vandaar dat de Egyptenaren in hun water gestraft werden.
De Egyptenaren werden precies gestraft voor dat wat ze misdreven hadden.
Verder, volgens deze uitleg:
- De kikkers kwamen over Egypte, omdat de Joden de vrachten van de Egyptenaren moesten dragen; vandaar dat de kikkers kwamen en hun goederen opaten.
- De luizenplaag kwam over Egypte omdat de Joden altijd de straten moesten vegen; daarom veranderde het stof in luizen. Bovendien mochten de Joden zich niet wassen en kregen ze luizen hetgeen op de Egyptenaren terugsloeg.
- De vierde plaag was wilde dieren. De Joden werden vaak gedwongen om voor de Egyptenaren wilde dieren te vangen, die hen in hun circussen zouden kunnen vermaken. Daarom kreeg Egypte de plaag van de wilde dieren over zich heen.
- De Egyptenaren dwongen de Joden hun vee te hoeden. Ze stuurden hen de woestijn in om hun gezinsleven te verstoren zodat ze daarmee meteen de veepest over zich afriepen.
- De builen, puisten en ontstekingen kwamen omdat zij de Joden altijd hun baden lieten stoken. Nu kregen de Egyptenaren puisten, zodat ze zich niet konden baden.
- De hagel vernietigde de tuintjes van de Egyptenaren, die door de Joden waren aangelegd. De sprinkhanen aten de tarwe op die de Joden hadden moesten planten.
- Vaak werden Joden ook gevangengezet, vandaar dat er duisternis over Egypte kwam als vergeldingsmaatregel. Bovendien hadden de Egyptenaren de onplezierige gewoonte om hun banketten te laten bijlichten door Joden met toortsen en fakkels op hun hoofd, die ter verhoging van de feestvreugde aan de zijkant moesten staan toekijken als levende fakkels.
- Omdat de Egyptenaren de Joodse kinderen wilden doden en op allerlei manieren probeerden te voorkomen dat Joodse volk zich zou uitbreiden, werden hun eerstgeborenen gedood aan het einde van de tien plagen.
Tekens bij de Farao
Zwarte magie
Mozes en Aäron brachten de boodschap van G’d over aan Farao. Toen de koning een teken vroeg, heeft Aäron zijn staf op de grond gegooid en dat werd veranderd in een slang. De Farao begon te lachen: ”Kan G’d geen grotere wonderen doen? Het is water naar de zee dragen. Je moet alleen daar waar iets zeldzaam is de speciale handelswaar brengen. Hier in Egypte zijn wij volledig ingevoerd in alles wat met zwarte magie te maken heeft. Het veranderen van een slang in een stok en een stok in een slang, dat kunnen wij ook. Dat hoeft je hier niet proberen te tonen.”
Farao zei dat zelfs de kleine kinderen op school dat konden doen. Hij haalde wat kinderen uit de kleuterschool en die waren inderdaad in staat om stokken in slangen te veranderen. En zo veranderde het hele paleis van Farao in een poel van krioelende slangen.
Mozes antwoordde: ”Dat is de reden waarom G’d ons hiernaar toegestuurd heeft. Hier is een Egyptische plaats van grote kennis op het gebied van toverkunsten. Jullie kunnen het waarderen, jullie zijn de kenners en jullie zullen uiteindelijk de waarheid erkennen dat onze toverkunsten niets te maken hebben met zwarte magie. G’d heeft ons geleerd boven de natuur te opereren en dat kan alleen op de kracht van G’d. Maar jullie Egyptenaren werken met zwarte, duistere magie en dat is laakbaar.”
Aärons stok
Mozes’ woorden bleken de waarheid, want de slang van Aäron verslond alle andere slangen waarmee de hele vloer bezaaid was. “Ach”, zei Bile’am, een van de wijzen van Farao, “slangen kunnen elkaar opslokken, maar de grootste kunst zou zijn wanneer Aärons staf alle andere staven zou kunnen opeten. Als hij dat kan doen weten we dat hij inderdaad met meer dan onze zwarte magie kan werken.” Dat lukte Aäron inderdaad.
De grootste kunst zou zijn wanneer Aärons staf alle andere staven zou opeten.
Farao werd toen een beetje bang. Hij vreesde dat ook hij en zijn vrouw door de stok van Aäron zouden worden verslonden. Farao was echter niet onder de indruk, zoals G'd had voorspeld. G’d had beloofd dat hij het hart van Farao zou versterken zodat hij nergens diep van onder de indruk zou zijn. Dat was ook het geval met dit wonder.
Farao als afgod
Hij vertelde aan zijn onderdanen dat hij nooit naar het toilet hoefde en dat hij daarom goddelijk was. Elke ochtend ging hij in de Nijl naar het toilet. Daarom moesten Mozes en Aäron hem aan de oever van de rivier de Nijl toespreken, zodat hij zou voelen dat hij niet goddelijk was. Hoogmoed komt voor de val.
G’d zei tegen Mozes: ”Farao’s hart is onveranderlijk. Hij weigert het volk te laten gaan. Ga ’s ochtends naar Farao toe en zie, dan gaat hij uit naar het water. Neem de staf mee die in een slang is veranderd en je zult tegen Farao zeggen: ’De Eeuwige, de G’d van de Hebreeën heeft mij naar u toe gestuurd om te zeggen: ’Laat Mijn volk gaan, opdat zij Mij zullen dienen in de woestijn.’ Maar u hebt tot nu toe niet geluisterd. Zo heeft G’d gesproken: ’Door het volgende zult u erkennen dat Ik G’d ben. Ik sla met de staf die in Mijn hand is op het water, dat in de rivier is, en het water zal in bloed veranderen. De vis in de rivier zal sterven en de rivier zal stinken, zodat de Egyptenaren ervan zullen walgen en geen water meer zullen drinken uit de rivier.’”
Mozes was door de Nijl gered en wilde de rivier niet zelf slaan. Daarom zei G’d tegen Aäron: ”Neem je staf en strek je hand uit over de wateren van Egypte: over hun stromen, over hun kanalen en hun meren en op alle verzamelplaatsen van hun water en zij zullen bloed worden, zodat in heel Egypte bloed zal zijn, zelfs in de houten en de stenen watervaten.”
Mozes en Aäron deden zoals G’d had opgedragen. Aäron tilde zijn staf op en sloeg het water dat in de rivier was voor de ogen van Farao en de ogen van zijn dienaren. Toen werd al het water dat in de rivier was in bloed veranderd, de vissen stierven en de rivier begon te stinken, zodat de Egyptenaren het water uit de rivier niet konden drinken. Bloed was er overal in het land Egypte. De tovenaars van Egypte konden dezelfde tovertruc echter uithalen met hun geheime kunsten en daarom bleef Farao onverbiddelijk: hij luisterde niet naar Mozes en Aäron, zoals G’d gesproken had.
De tovenaars van Egypte konden ook water in bloed veranderen en daarom luisterde Farao niet.
Op het beslissende moment wilde Mozes de Nijl niet slaan. Hij was van mening dat je niet moet spugen in een put waar je uit gedronken hebt. Mozes dacht eraan dat hij als baby’tje in de wateren van de Nijl gedobberd had in zijn rieten mandje en beschermd werd door de Nijl. Nu wilde hij de Nijl niet slaan met de bloedplaag. Uit de woorden van Mozes kunnen we opmaken dat het goed is om altijd dankbaar te zijn. Mozes was zelfs de Nijl dankbaar.
Nadere analyses
Bloed
Wanneer G’d een volk straft, wordt eerst zijn afgod aangepakt. De bloedplaag trof de Nijl zelf, waardoor G’ds almacht werd aangetoond, omdat Hij de natuur naar believen kan veranderen. Bovendien zorgde de bloedplaag ervoor dat de Egyptenaren afhankelijk werden van de Joden, een vergelding voor hun vernederende vreemdelingenstatus. Ook konden de Joden meegenieten van de grote rijkdom van Egypte die in de jaren van hongersnood gegenereerd was. Omdat alleen bij de Joden nog drinkbaar water aanwezig was, moesten de Egyptenaren water kopen bij hun slaven. Op die manier stroomde er veel geld uit Egyptes schatkist naar het Joodse volk.
Een andere interessante verklaring wijst erop dat water in zijn natuurlijke omgeving koud is en bloed over het algemeen warm. G’d wilde met die eerste plaag tonen, hoe men vanuit het afgodisch Egypte kon komen tot het ware Jodendom. De eerste stap is de ijzige onverschilligheid voor alles wat met kedoesja (heiligheid) te maken heeft, om te zetten in warmbloedig enthousiasme.
Kikkers
Direct na afloop van de bloedplaag, moest Mozes Farao waarschuwen voor de kikkerplaag. G’d zei tot Mozes: ”Kom tot Farao. Zeg tot hem, zo heeft G’d gesproken: ’Laat Mijn volk heengaan opdat ze Mij zullen dienen. Als je weigert om hen te laten gaan dan sla Ik al je grenzen met kikkers. De Nijl zal wemelen van de kikkers. Ze zullen opstijgen uit de Nijl en in je huis komen, in je slaapkamer, op je bed, in het huis van je dienaren en in die van uw volk en in uw ovens en baktroggen. Over u, over uw volk en over al uw dienaren zullen de kikkers uit de Nijl optrekken.’”
Nadat de Nijl geslagen was door Aäron kwam er een enorme kikker uit de Nijl op. De Egyptenaren probeerden hem dood te schieten maar zodra hij werd geraakt spleet hij en kwamen er ontzettend veel kleine kikkers uit zijn mond. Terwijl hij aangevallen werd, gaf de monsterlijke kikker een enorme gil en alle kikkers uit de Nijl kwamen naar boven. Ze vormden een groot leger en gingen op weg naar het paleis van Farao. Farao was hoogmoedig geworden omdat hij niet door de bloedplaag getroffen werd. G’d wilde hem op zijn nummer zetten en zo werd hij wel getroffen door de kikkerplaag.
Over u, over uw volk en over al uw dienaren zullen de kikkers uit de Nijl optrekken.
Mozes gaf Farao aan dat hij zou bewijzen dat de kikkerplaag een G’ddelijk wonder was: ”Geef mij de exacte tijd aan waarop u wil dat de kikkerplaag eindigt. Dan zal ik mij wenden tot het Opperwezen om een einde te maken aan de kikkerplaag op het moment dat u aangeeft.” Farao wilde dat de plaag de volgende ochtend afgelopen zou zijn. Mozes bad tot G’d en alle kikkers waren de volgende dag verdwenen. Alleen de kikkers die bereid waren hun leven te geven door in de ovens te springen, mochten terug naar de Nijl.
Daaruit leren we dat wanneer men bereid is om zijn leven voor G’d te geven, men nooit een verlies oploopt. Heel Egypte moest de dode kikkers wegvegen. De dode kikkers waren nog gruwelijker dan de levende. Heel Egypte kwam om van de stank van de dode kikkers. De Joden werden niet bezocht door de kikkersplaag. Wanneer een Jood en een Egyptenaar samen zaten, werd de Egyptenaar besprongen door de kleine dieren en renden ze weg van de Joodse burger.
De tweede plaag vormde een invasie in alle aspecten van het dagelijks leven. De kikkers zaten in de ovens, in de slaapkamers en zelfs in de magen van de Egyptenaren. De kikkers waren bereid zich volledig op te offeren in opdracht van G’d. De tweede plaag liet zien hoe de natuur in dienst van G’d staat – en geen zelfstandig leven leidt – en het leert het Joodse volk dat voor een goede start met Jodendom veel opoffering nodig is. De kikkers waren kleine schepseltjes, die door hun massaliteit de machthebbers een enorme schrik aanjoegen. Zo werd de overheersing vergolden.
Luizen
De derde plaag was luizen. Omdat Farao niet had willen luisteren naar de eerste waarschuwingen, werd hij voor deze plaag niet gewaarschuwd. Ook deze derde plaag werd door Aäron uitgevoerd, omdat het zand, wat hier veranderde in luizen, Mozes had geholpen de Egyptenaar die hij had doodgeslagen te verbergen. Mozes was ook dankbaar tegenover de natuur.
De Joden moesten werken met zand en stenen en dit veranderde in luizen. Vanaf het begin van de derde plaag was ook de slavenarbeid niet meer mogelijk, omdat er geen stenen meer gemaakt konden worden.
De Egyptische tovenaars konden deze plaag niet nadoen, omdat de luizen te klein waren. Zwarte magie heeft geen effect op hele kleine zaken. Het ongedierte bleef op de mensen en op het vee, wat de tovenaars ook probeerden. Farao’s magiërs zeiden hem: ”Dit is een vinger van G’d!”
Toch bleef Farao’s hart versteend: hij luisterde niet naar zijn raadgevers en ook niet naar G’d. Met terugwerkende kracht begrepen ze nu dat ook de eerdere plagen, bloed en kikkers, door G’d geïnspireerd waren. Vanaf deze plaag probeerden de Egyptische tovenaars niet meer te wedijveren met G’d.
Ontmaskerd
Met de luizen werd de zwarte magie van Egypte ontmaskerd. De eerste twee plagen konden de Egyptische magiërs nog nadoen. Maar bij de luizen legden zij het loodje. Op dat moment werden de bovennatuurlijke anti-G’ddelijke krachten tenietgedaan. Na de luizenplaag verloren de beeldschriftkundigen van Egypte hun betekenis.
Een ander aspect bij de luizenplaag is dat de aarde veranderde in luizen. Deze plaag trof de aarde, waaruit het klei en stenen voor de verschillende rampzalige avonturen van de mensheid aan het begin van de Thora werden gewonnen; de Toren van Babel en de voorraadsteden van de Farao werden gebouwd met leem- en kleistenen.
De eerste twee plagen waren als waarschuwing gericht tegen slechts de Egyptische bezittingen. Nu Egypte na deze waarschuwingen niet wilde luisteren, werden zij zelf aangepakt. Egypte moest aan den lijve ondervinden wat zij anderen hadden aangedaan. G’d wilde niet straffen, maar veeleer opvoeden. Egypte wilde echter niet luisteren.
Dit was deel 2 van een drieluik over de tien plagen in Egypte. Volgende week kunt u deel 3 lezen over de resterende plagen.