Staand voor de Leeuwenpoort in Jeruzalem weet Zion Karsenti, nu 72 jaar, nog precies hoe de hereniging van Jeruzalem vijftig jaar geleden plaatsvond. “Het ziet er hier nog exact zo uit als toen. Hier te staan bij deze poort, doet me erg veel. Hier trokken we de stad binnen, Jeruzalem, en we waren niet meer te stoppen. We gingen na tweeduizend jaar naar het huis van ons volk, eindelijk.”
De foto met Zion Karsenti links op de foto werd wereldberoemd. Daar staan ze, drie soldaten, moe, huilend en uitgeput, maar ook vol verwondering, verbazing en ontzag. Met diepe emoties die niet in woorden zijn te vatten staan ze bij de Klaagmuur in de Oude Stad van Jeruzalem. Ze hadden tot dan toe de muur nog nooit in het echt gezien. Ze hadden ervan gehoord, ervan gedroomd, ernaar verlangd, maar nog nooit waren ze er zelf geweest.
Wachten op instructies
“De oorlogsdreiging was diep voelbaar in de dagen voordat de Zesdaagse Oorlog uitbrak”, vertelt Karsenti. “In het korte bestaan van de staat Israël hadden we twee oorlogen gevochten en verloren. Nu dreigde de Arabische wereld opnieuw ons in de zee te drijven. Een heel reële dreiging. Iedereen dacht, het is erop of eronder. Ik werd opgeroepen en ons bataljon moest wachten. ’s Morgens zouden we onze orders krijgen. We wisten dat de slag om El Arish in Egypte van enorm belang was. Iedereen wilde daaraan meedoen, want, dachten we, dat zou hét beslissende moment in de oorlog zijn. Maar wij moesten blijven, enigszins teleurgesteld. We wisten niet dat ons iets veel groters stond te wachten.”
“En toen kwamen de orders: jullie gaan bij het krieken van dag naar Jeruzalem. Ook toen wisten we nog niet wat ons te wachten stond. Maar we dachten onderweg wel allemaal ‘we moeten iets doen, om Sions wil!’” Het gezicht van Karsenti verraadt dat alle gedachten en gevoelens van toen hem als de dag van gisteren voor de geest staan. Geen woord overdrijving, hij spreekt elk woord met diepe overtuiging.
“Onderweg in de truck naar Jeruzalem hoorden we op de radio een liedje, dat toen net uitgebracht was: Jeruzalem van goud – Jeroesjalajim sjel zahav. Doodstil was het. Het raakte ons diep om uitgerekend dat lied op weg naar Jeruzalem te horen. Iedereen dacht, dit komt van boven.”
Vreselijke dilemma’s
“Dat gevoel dat er iets bijzonders aan de hand was, bleef. Ik weet nog dat ik en velen met mij zich erover verwonderden dat we strijd voerden in juni met een wolkeloze hemel, en toch was het aardedonker, was er geen maan, het was een Egyptische duisternis. En toen kwamen we aan vlakbij Ammunition Hill. We werden door de orthodoxe inwoners van de wijk Mea Shearim warm onthaald, met eten – en dat eigenlijk midden in de vuurlinie.” De ontroering over dit gebaar staat nog te lezen in de ogen van Karsenti.
“Ik voel nu wat ik toen en wij toen allemaal voelden: we keerden terug naar huis na tweeduizend jaar, naar het huis van ons volk.”
— Zion Karsenti
“We moesten de hekken opblazen, we gingen in de richting van de Olijfberg. Maar na het eerste hek waren de explosieven al op. Vreselijk, de dilemma’s die je dan krijgt. Er waren soldaten die geen mensen wilden neerschieten. Maar je moet wel, het is oorlog. Dat typeert de soldaten van het Israëlische leger, ook nu nog, de diepe onwil om een ander iets aan te doen. De enige manier die er was om over de prikkeldraadversperringen te komen, was door de lichamen van onze kameraden erover te leggen. Overal lagen sluipschutters, het was donker, we konden geen kant meer op. In alle loopgraven lagen soldaten, levend en dood – en je wist niet welke partij. Niemand had je daarover van te voren verteld. Maar zionisme is zionisme. Granaten werden over en weer gegooid – tot de explosie. Op een gegeven moment begrepen we dat iédere officier dood of gewond was. Iedereen werd zijn eigen commandant. Je was helemaal op jezelf aangewezen.” Even valt Karsenti stil, maar snel vertelt hij weer verder.
“We wachtten op de ochtend. Toen zagen we waar we tegen vochten. Het was een enorme fortificatie. Er zou een vervangende eenheid komen aan het einde van de middag. Tot die tijd waren we op onszelf aangewezen. Zonder water, zonder eten. Nog maar een kwart van de mensen was overgebleven. We pakten peuken van grond van de Jordaniërs om maar iets in de mond te hebben. En toen we eindelijk terug konden, was iedereen bang te vragen naar zijn kameraden. Om vijf uur in de ochtend zouden we de volgende orders krijgen. – Dus wie sliep er nog die nacht?”
Op naar Jeruzalem
Karsenti en de anderen kregen een helse opdracht: via berg naar het hotel Augusta Victoria en dan de Olijfberg af naar de Leeuwenpoort. Nu kregen ze wel hulp, vanuit de lucht met vliegtuigen en op de grond met tanks. “Dank God daarvoor”. Op de Olijfberg was er een kleine pauze, bij de nonnen. “Die zeiden, je hoeft niets te vrezen. Wonderlijk dat ze juist dat zeiden. Voor me zag ik de Oude Stad, het Jeruzalem van goud."
“Ik stopte als eerste een briefje in de muur.”
— Zion Karsenti
“Het beslissende moment kwam toen we de order kregen: optrekken naar Jeruzalem”, vertelt Karsenti. “Op het moment dat dat gezegd werd, kon niemand ons, mij meer tegenhouden. We moesten ons de berg afvechten naar de Leeuwenpoort. Tot in het dal. Daar verdeelden we ons in twee groepen, dicht tegen de muren aangedrukt omdat er overal sluipschutters zaten. Ik weet nog zo goed”, zegt Karsenti als hij naar de plek in de Leeuwenpoort loopt, “dat hier een tank in brand stond. Ik voel nu wat ik toen en wij toen allemaal voelden: we keerden terug naar huis na tweeduizend jaar, naar het huis van ons volk. Ik had dat nog niet eerder zo gevoeld. Mijn ouders hadden het wel altijd over ‘Jeruzalem, Jeruzalem’, maar ik besefte niet echt wat ze bedoelden.”
“Ik was overspoeld door emoties: dit is ónze hoofdstad. Dat ik dat nu mag vertellen, dat maakt me blij. Ontzettend blij. Daarom kom ik ook veel op scholen om hierover te vertellen.”
Verrassing op de Tempelberg
“We gingen rennen, naar de Tempelberg, want dat doe je als je thuiskomt! En natuurlijk ook omdat er sluipschutters waren. De strijd was nog niet voorbij. Zovelen waren er inmiddels gesneuveld. Daardoor was de moraal laag. Toen we bij Bethesda waren hoorden we dat de commandant een verrassing had op de Tempelberg. Vlak achter me liep rabbijn Goren. Hij ging de hele dag mee, als een soort beschermengel. Dat en de gedachte aan de verrassing dreef ons voort.” Elke steen en elk gebouw staat gegrift in het geheugen van Karsenti. Hij wijst de plekken aan. “Er is in de afgelopen vijftig jaar niets aan het uiterlijk van de poort en de straat veranderd. Het is nog net als toen.”
“En dan ben je opeens op de Tempelberg. Maar de stad was nog niet bevrijd. Motta Gur liet iedereen naar de Al Aqsamoskee komen, ook de gewonden. Zodat iedereen elkaar kon zien. Er was een soort parade. Het was zo emotioneel. Motta Gur vond dat iedereen moest kunnen delen in het moment dat we weer thuis waren.”
De foto
Dan staan we op het plein voor de Klaagmuur. “Baruch HaShem, dank aan Hem.” Karsenti zoekt even naar woorden. “Ik kom hier niet zo vaak. Ik voel de tranen.” De foto komt tevoorschijn. Zijn stem bibbert een beetje, net als zijn hand. Nu pas herkennen sommige mensen op het plein Karsenti. “Nadat we op het Tempelplein waren liepen we daar”, Karsenti wijst naar de plek, “door de poort, de Mugrabipoort. Ik ging als eerste door die poort.” Stilte. Zachtjes klinkt: “Dank aan God.” Karsenti heeft nu meer moeite met vertellen. De emoties dringen zich op, ook in zijn stem. “Goren had Thorarollen bij zich, dat weet ik nog goed. We stonden bij de muur, ongeveer daar ergens onder de Mugrabipoort. Ik stopte als eerste een briefje in de muur.”
En dan komen de tranen.
De neus
“Weet je ook het verhaal van de neus?”, vraagt de winkelier in de Oude Stad van Jeruzalem. De neus? Welke neus? “Die neus op die beroemde foto. Tussen die drie in, daar tussen die links en in het midden, daar zie je een neus. Ik sprak die man al weer jaren terug hier in mijn winkel. Hij was al wat ouder tijdens de Zesdaagse Oorlog. Hij rende de stad in toen hij hoorde dat ze bij de Klaagmuur waren. Hij had de concentratiekampen overleefd. Hij wilde daarom niet actief meedoen aan de oorlog. Niet nog meer oorlog. Hij durfde daarom ook niet naar de muur te kijken. Te confronterend. Hij is weggegaan zonder te kijken. Hij wist, als ik kijk, zie ik alle gezichten van mijn familieleden die er niet meer zijn.”
De gids
Op het plein voor de muur staat een vrouw geïnteresseerd te luisteren naar het verhaal van Karsenti. Ze gidst toeristen. Haar groep krijgt een rondleiding door de tunnels langs de westelijke muur van het tempelcomplex. Ze is een moment vrij. “Ik herkende hem niet. Maar ik ken de foto. Dat is dé foto als je les krijgt over de oorlog hier in Israël. Het is een heel bijzonder gevoel dat ik nu die man zelf zie. Ik kan er de woorden niet voor vinden. Dit is levende geschiedenis.”
De scholier
Stil en nieuwsgierig staat hij te luisteren als Karsenti bij de Klaagmuur aan enkele mensen zijn verhaal vertelt. De jongen wil alles horen, maar hoopt dat niemand opmerkt dat hij staat mee te luisteren. Hij is zo geboeid dat hij nog niet de moeite heeft genomen zijn gebedsriemen af te doen. Hij luistert en kijkt intens. “Over deze foto hadden we het pas nog in de klas. Wow! Daar staat hij!” Niets ontgaat de jongen. Je ziet het begrip én respect in de ogen van de jongen groeien.
De orthodoxe man
Op het plein voor de Klaagmuur pakt Karsenti de foto erbij die hij al de hele tijd onder zijn arm heeft meegenomen. Hij rolt hem open en wijst op zichzelf. Op een afstand staat een orthodoxe man geboeid te kijken. Hij kijkt naar de man, dan naar de foto, dan weer naar de man. En dan snapt hij het, en met groot enthousiasme loopt hij naar Karsenti toe. “Dat bent u, hè? Baruch HaShem en dank u wel!” Handen worden geschud en er wordt snel een foto gemaakt. Alles aan de orthodoxe man straalt uit hoe geweldig hij het vindt de man te zien die ervoor zorgde dat hij Jeruzalem nu zijn thuis kan noemen.
De verzoening
Tien jaar geleden vond er een ontmoeting plaats met de Jordaanse officieren van destijds. Ook Zion Karsenti was bij de ontmoeting. Karsenti: “Ze zeiden: ‘We hebben nooit zulke soldaten gezien als toen’. Het was bijzonder dat van hen te horen. Jordanië had een heel goed leger en we stonden eigenlijk tegen een overmacht. Het was goed elkaar te ontmoeten, om met elkaar te spreken over wat er toen was gebeurd. Nu zijn we vrienden.”