Sluiten

Zoeken.

Artikelen

Activiteiten

Kennisbank

Podcasts

Projecten

Publicaties

Videos

Overig

Een les over de eigen vrije wil

Door Rabbijn mr. drs. R. Evers - 

13 juli 2022

2021 CVI website (1920 × 1080px)

'Bileam en de ezelin' - geschilderd door Pieter Lastman

Tegen het einde van het Thora-boek Numeri, lezen we de episode van de profeet Bileam. Hij wordt door koning Balak van Moab geroepen om het volk te vervloeken. In eerste instantie laat G’d Bileam niet meegaan met Balaks mannen, later staat hij het hem wel toe. Uiteindelijk laat G’d zelfs toe dat Bileam ook hun geest en bedoelingen volgt en het volk probeert te vervloeken.

G'd wil de mens graag voor misstappen behoeden. Wanneer de mens in het kwade volhardt, weerhoudt Hij hem hier in principe niet van. De essentie van het menselijke leven is zijn vrije keus. Die moet zo veel mogelijk bewaard worden.

Alwetende vragen

"En G'd kwam tot Bileam en zei: Wie zijn die mannen die bij u zijn?" (Numeri 22:9)

G’d wist uiteraard wie deze mannen waren. Wat is dan de functie van deze vraag? Na deze vraag dacht Bileam dat G’d soms niet alles duidelijk is. Bileam concludeerde dat Hij niet altijd alleswetend was (G’dbeware). Daarom meende Bileam een tijd te kunnen bepalen waarop hij het Joodse volk zou kunnen vervloeken, zonder dat G’d dat zou kunnen tegenhouden.

Deze openingsvraag van het Opperwezen wordt gezien als de oorzaak van Bileams fout. Ondanks alle waarschuwingen was Bileam toch diep in zijn hart van plan om het volk te vervloeken. Hij meende zich af en toe even aan G’ds oog te kunnen onttrekken.

"En de HEERE God riep Adam en zei tegen hem: Waar bent u?" (Genesis 3:9)

Ook aan het begin van de Thora vroeg G’d aan Adam waar hij was. Natuurlijk wist G’d waar Adam was. Het Opperwezen begon een inleidende conversatie met Adam. Hij wilde dat Adam uit zichzelf tot inkeer zou komen.

Bovendien is G’ds openbaring totaal overweldigend. Op deze manier zou Adam, na de zondeval, niet direct in verwarring raken van de G’ddelijke openbaring. Een profeet raakt meestal geheel overdonderd, gechoqueerd en verlamd door Zijn openbaring.

"En de HEERE zei tegen Kaïn: Waar is Abel, uw broer? En hij zei: Ik weet het niet; ben ik de hoeder van mijn broer?" (Genesis 4:9)

Nog een stukje verder in Genesis vroeg G’d aan Kaïn waar zijn broer Abel was. Ook hier wilde G’d Kaïn niet plotseling overvallen met een openbaring. Hij wilde dat Kaïn zijn fout zelf zou inzien, tot inkeer zou komen en zou zeggen: ’Ik heb hem vermoord en gezondigd tegenover U.’

Vrije keus staat centraal

Bij Adam en Kaïn was het misdrijf al geschied. Daarom wilde G’d berouw zien. Maar hier had Bileam nog niets misdaan, hij was alleen iets van plan. G’d zette Bileam op het verkeerde been om Bileams vrije keus te waarborgen. Goed en kwaad moeten in evenwicht zijn wil er sprake zijn van een echte, eigen vrije keus.

In de Thora staat de vrije keus volledig centraal. Tot nu had G’d Bileams plannen steeds weersproken, voor zijn eigen bestwil. G’d had hem gevraagd om het volk niet te vervloeken. Bileam werd overweldigd door de G’ddelijke openbaring. Hij had geen keuzevrijheid meer. G’d wilde zijn keuzevrijheid herstellen door hem in de waan te laten dat hij het volk toch zou kunnen vervloeken.

Hetzelfde zien we bij Farao. Farao zag de grootste wonderen en plagen. Daarom was hem nauwelijks enige vrije keus gelaten. G’d herstelde Farao’s keuzevrijheid door zijn hart te verstokken. Waar het telkens om gaat, is dat de exacte balans tussen goed en kwaad gehandhaafd blijft. Beide tegengestelde krachten moeten even sterk zijn. Alleen dan is er sprake van een werkelijk vrije keus. En daar gaat het telkens om in de Thora.

Van gedachten veranderd?

"En de engel van de HEERE zei tegen Bileam: Ga met deze mannen mee, maar alleen het woord dat ik tot u spreken zal, mag u spreken. Daarop ging Bileam met de vorsten van Balak mee." (Numeri 22:35)

Onze Wijzen leggen de coulante houding van G’d uit aan de hand van de tekst: 'G’d laat de mens gaan op de weg die hij wil gaan’. De opeenvolging van de gebeurtenissen wordt nu inzichtelijk.

  • In eerste instantie was het duidelijk dat G’d niet wilde dat Bileam met de vorsten van Midjan zou meegaan. "Toen zei G'd tegen Bileam: U mag niet met hen meegaan, u mag dat volk niet vervloeken, want het is gezegend." (Numeri 22:12)
  • Daarna volgde de opstandige ezelin. G’ds engel blokkeerde haar de weg.
  • Plotseling zegt de engel dat Bileam toch mag meegaan met de mannen van Balak. Is G’d van gedachten veranderd?

Nee, het gaat om behoud van de vrije wil. De mens kan zijn eigen weg kiezen. G’d legt niemand een strobreed in de weg. Dit kan zowel ten goede als ten kwade worden uitgelegd. G’d wil niet dat de mens slecht doet. Maar als hij volhardt – zoals Bileam hier - zal G’d ook op het kwade pad de mens niet stoppen door een teken uit de Hemel.

Eigenlijk gaf G’d al eerder toestemming aan Bileam om mee te gaan met Balak: "G'd kwam 's nachts tot Bileam en zei tegen hem: Kwamen die mannen soms om u te ontbieden? Sta op, ga met hen mee, maar u mag alleen dat doen, wat Ik tot u spreken zal." (Numeri 22:20)

Taalgebruik

Eigenlijk wordt in vers 20 al duidelijk, dat G’d de mens laat gaan op de weg die hij verkiest. Waarom wordt dit dan nogmaals verduidelijkt in vers 35?

Het antwoord hierop ligt in het verschil tussen de Hebreeuwse woorden ‘et’ en ‘im’. Beide betekenen ‘met’. Maar ‘et’ duidt alleen op fysieke nabijheid, terwijl ‘im’ duidt op psychische eenheid.

  • In Numeri 22:20 gebruikt G’d het Hebreeuwse woord ‘et’ om Bileam toestemming te geven om met Balaks mannen mee te gaan: je mag meegaan maar alleen fysiek, zonder kwade bedoelingen.
  • Toen G’d echter zag dat Bileam niet te houden was, liet hij ook toe dat Bileam mee zou gaan om te vloeken. In Numeri 22:35 gebruikt de Thora het woordje ‘im’. Hiermee wordt meteen duidelijk dat zij met dezelfde intentie heengingen, om het volk te vervloeken. Bileam krijgt toestemming om ook psychisch met hen mee te gaan.

Pas in vers 35 wordt duidelijk dat de mens werkelijk volledig vrij wordt gelaten op de weg die hij zelf verkiest. Want pas hier wordt duidelijk dat G’d hem zelfs de vrije keus laat in het slechte wat hij voor zichzelf uitkiest. Ook wanneer dit zelfdestructief is, want Bileam overleeft het uiteindelijk niet.

Bij deze analytische benadering van de Thoratekst wordt heel erg op het taalgebruik van de Thora gelet. Omdat de Thora het woord van G’d is, is ook de taal al vaak een indicatie van wat op de achtergrond speelt.

Wie maakt uit wat de Thora werkelijk van ons wil?

Na deze verhandeling ontstaat bij sommigen wellicht de volgende vraag: Wie maakt uit wat de Thora werkelijk van ons wil? Het antwoord is niet zo moeilijk. De geest van de Thora kan alleen bepaald worden door mensen die voldoende in de diepgang en achtergronden van de Thora zijn doorgedrongen. In die geest van de Thora kunnen zij de juiste beslissingen nemen. Het zijn over het algemeen de grote geleerden in iedere generatie over wie de Thora zegt dat wij hun inzicht moeten volgen. Het volgende verhaal illustreert de reikwijdte van de vraag ‘Met wie wil jij meegaan?’ Iets anders gesteld is het de vraag: ‘Bij wie of welke groep wil jij eigenlijk horen?’ Dit zijn moeilijke vragen in het leven van iedereen.

Rabbi José ben Kisma

De specifieke betekenis van het Hebreeuwse woord “im”, vormt de sleutel voor een diepere analyse van een bekende uitspraak in Pirké Awot (Spreuken der Vaderen 6:9): Rabbi José ben Kisma heeft gezegd: “Eens ging ik op reis, daar kwam ik iemand tegen. Hij groette mij en ik hem. Toen vroeg hij mij: “Rabbi, uit wat voor plaats komt u?” Ik antwoorde hem: “Uit een grote stad van Wijzen en Geleerden.” Hierop zei hij mij: “Rabbi, zou u bij ons in onze stad willen wonen? Dan geef ik u vele duizenden gouden munten, edelstenen en paarlen.” Ik antwoordde hem: “Al zou u mij al het zilver en goud en alle edelstenen en paarlen van de wereld willen geven, toch zou ik niet anders willen dan in een plaats wonen waar Thora is."

Hoe wist rabbi José dat de plaats waar hem een nieuwe positie werd aangeboden geen plaats van Thora was? De Maharal van Praag (16e eeuw) legt uit dat rabbi José door de toevallige voorbijganger gevraagd werd “bij ons in onze stad”. De man deed rabbi José zijn voorstel met twee uitdrukkingen van “bij ons”. De Maharal legt uit dat de vreemdeling niet alleen wilde dat rabbi José de Rabbijn zou worden in hun stad (in onze stad - geografisch) maar ook ‘bij ons’. Hij verzocht rabbi José zich ook aan te passen aan de normen en waarden van de stad van bestemming. Hij wilde een rabbijn hebben die totaal in hun denkpatroon en leefstijl zou passen, die geen spanningen of conflicten zou veroorzaken tussen zijn lessen en hun levensstijl.

Het woord “bij ons” heeft rabbi José kopschuw gemaakt. Hij begreep dat de rabbinale positie die hem aangeboden werd, gebonden was aan de voorwaarde dat hij zich niet al te kritisch zou opstellen ten opzichte van de stadsgenoten. En dat ging hem een of meerdere bruggen te ver. Hij zou allerlei compromissen moeten sluiten, die tegen zijn opvattingen over wat de Thora van ons eist, zouden indruisen. Hij bleef waar hij was.

Rabbijn-mr.-drs.-R.-Evers_avatar-90x90 (1)

De auteur

Rabbijn mr. drs. R. Evers

Rabbijn R. Evers was opperrabbijn in Dusseldorf. Hij maakte in de zomer van 2021 met zijn vrouw alija naar Israël. 

Doneren
Abonneren
Agenda