Het Bijbelse gebod om gevangenen te verlossen
Door Petra van der Zande -
7 juni 2024
“Niemand van hen kan zijn broeder metterdaad verlossen, hij kan God zijn losgeld niet geven. De losprijs voor hun leven is immers te kostbaar en zal voor eeuwig ontoereikend zijn.” Psalm 49:8,9
Van Abraham, die zijn neef redde uit gevangenschap, tot IDF-helikopters die Israëlische gijzelaars terugbrengen uit Gaza - al duizenden jaren hebben Joden gevochten, elk bedrag betaald dat nodig was, en zelfs hun leven in gevaar gebracht om hun broeders te verlossen en te redden uit gevangenschap.
In Genesis 14 lezen we over de eerste reddingsactie. Abrahams neef Lot werd gevangengenomen tijdens een oorlog waar ze niets mee te maken hadden. Met 318 sterke mannen zette Abraham vanuit Sodom de achtervolging in om uiteindelijk Lot en zijn bezittingen in Damascus te bevrijden.
Een van de Tien Geboden is "Gij zult niet stelen". Ontvoering is het stelen van mensen. "En wie een mens steelt en hem verkoopt, en hij wordt in zijn handen gevonden, die zal ter dood gebracht worden" (Exodus 21:16).
Voor de Joodse natie die verlost werd van Egyptische slavernij, is het bevrijden van gevangenen een hoge morele waarde geworden. In het Jodendom is dat iets dat gedaan moet worden.
“En je hebt geen groter gebod dan het bevrijden van gevangenen, want de gevangene moet worden ingedeeld bij degenen die honger hebben en degenen die dorst hebben, degenen die naakt zijn en degenen die op de rand van de dood staan.”
— Maimonides
Terwijl David met de Filistijnse vorsten aan het bekvechten was of ze wel of niet mee mochten vechten, werd Ziklag door de Amalekieten met de grond gelijkgemaakt en de vrouwen en kinderen gevangengenomen.
In 1 Samuel 30:16 lezen we dat David met 400 mannen de achtervolging inzette; 200 bleven bij het pakgoed achter omdat ze oververmoeid waren. Davids verrassingsaanval resulteerde in de redding van hun vrouwen, kinderen en bezittingen.
Bijbelse reddingsmissies in superheldenstijl zijn door de eeuwen heen niet de belangrijkste methode geweest die het Joodse volk heeft gebruikt om hun gevangenen te bevrijden. Tijdens de ballingschap, was het enige wat de leiders van Joodse gemeenschappen konden doen geld inzamelen - losgeld - om gevangenen te bevrijden uit slavernij; of andere, rijkere gemeenschappen overtuigen om hen te helpen.
De Cairo Geniza bevat correspondentie tussen Maimonides en verschillende Joodse gemeenschappen over de verlossing van gevangenen - hoeveel en waar, en hoeveel het zou kosten om hen te bevrijden.
De slachtoffers werden meestal door piraten of struikrovers ontvoerd en naar steden in Noord-Afrika gebracht om als slaven te worden verkocht. De Joodse gevangenen waren hun broeders en het was een grote mitswa om hen te bevrijden, zelfs tegen hoge kosten.
Joodse pogingen om hun gevangenen tegen elke prijs te bevrijden creëerden echter een probleem: deze gewoonte zou juist de ontvoering van Joden kunnen aanmoedigen.
De Misjna stelt: "Wij verlossen de gevangenen niet voor meer dan hun waarde, vanwege Tikoen Olaam (herstel van de wereld)." Dit betekende dat men hun gevoelens opzij moest zetten en voor rationele strategie kiezen die rekening hield met het welzijn van de natie op de lange termijn. Dit moest boven het verlangen staan om de pijn van lijdende familieleden te verzachten.
Deze regel werd echter niet altijd strikt nageleefd. Het lukte Rabbi Ben Hananja in eerste instantie niet om een kind van de Romeinen los te kopen. Uiteindelijk betaalde hij een veel groter bedrag dan het kind waard was. Deze bewuste jongen werd later een heel beroemde rabbijn.
Pinkasiem (grootboeken) van Europese Joodse gemeenschappen staan vol met notities over diplomatieke pogingen om gevangenen te bevrijden, documentatie van gebeden, en boekhoudingen waarin bedragen worden genoemd die voor dergelijke doeleinden werden uitgetrokken. Uit deze documentatie blijkt dat er helaas weinig succes behaald werd.
Tijdens het Britse Mandaat in het Land Israël, nam de verlossing van gevangenen een scherpe wending. Losgeld of steekpenningen aan Ottomaanse ambtenaren werkten niet langer als Joden in Britse gevangenissen vastzaten. Vanwege de grotendeels mislukte diplomatieke inspanningen, keerden de leden van de Joodse gemeenschap of Jiesjoev en de ondergrondse strijders terug naar de wegen van hun voorvaderen uit de Bijbel - de weg van de gewapende strijd.
In 1947 lukte het de Irgun (Etzel) om vanuit de Akko gevangenis 41 van hun ondergrondse strijders te bevrijden. Velen van hen waren door de Britten tot de doodstraf veroordeeld.
Menachem Begin, het hoofd van de Irgun zei in een radio toespraak dat zijn beweging een nieuw heldendom wilde cultiveren, vrijheid brengen voor het vaderland en een leven van eer voor het volk. In zijn ogen was dit een glorieuze terugkeer naar de dagen dat het Joodse Volk zichzelf kon verdedigen, zelfs ten koste van bloed.
Sinds de oprichting van de Staat Israël tot op de dag van vandaag, hebben we te maken met verschillende en complexe aspecten van het verlossen van gevangenen - van krijgsgevangen soldaten tot burgers die door moorddadige terroristische organisaties als gijzelaars zijn ontvoerd.
Nog steeds doet het Joodse volk er, koste wat het kost, alles aan om hun gevangenen te verlossen en thuis te laten komen.
“Laat het gekerm van de gevangenen voor Uw aangezicht komen, laat wie ten dode zijn opgeschreven, overeenkomstig de grootheid van Uw arm het leven behouden. Vergeld onze buren zevenvoudig de smaad in hun boezem die zij U, Heere, aangedaan hebben.” Psalm 79: 11,12