Ik geef Engelse les bij Amcha. Ik heb die taal zelf geleerd. Vanwege nachtmerries slaap ik 's nachts niet langer dan drie uur. Dan sta ik maar op en ga een taal Ieren, of handwerken. ik heb bij Amcha gesprekken met therapeuten, maar die raken niet echt de kern.
Mijn echte herinneringen zitten op slot. Een dokter heeft me aangeraden daar niet aan te komen, omdat het veel te explosief is. Ik kan niet huilen. Van een van mijn kleindochters heb ik een pop gekregen die huilt als je erop drukt. Als ik me heel rot voel, knijp ik in die pop.
Herinneringen
Het enige dat ik me uit die tijd nog echt goed herinner, is onze tocht in de barre kou, van ons kleine stadje in de Bukovina naar het kamp in Transnistrië. Wij en alle Joden uit ons stadje en uit de buurt moesten weg. Ik ben daar in 1935 geboren.
Het eerste stuk ging met paard en wagen, alle spullen lagen op de wagen, ik zat naast de menner. Het voelde als feest, de Jodenster die mijn moeder op mijn jas had genaaid, zag eruit als een fonkelend sieraad. Bij een treinstation moesten we afstappen en te voet verder. We hebben onze spullen nooit meer teruggezien. We hadden alleen nog wat we droegen.
Door de sneeuw gingen we verder, begeleid door brullende nazi's. Het was meer dan twintig graden onder nul. Mijn vader zette mij op zijn schouders en nam mijn broer bij de hand. Ik ben daarboven min of meer bevroren, kon niets meer bewegen, maar ik hoorde en begreep nog wel alles. Mensen dachten dat ik dood was en zeiden dat mijn vader mij achter moest laten. Ik was doodsbang dat hij dat zou doen en mij in de sneeuw zou gooien.
‘s Nachts ben ik bij een Oekraïens gezin dat ons opnam weer op temperatuur gekomen, maar de volgende dag moesten we weer verder. Ik heb een keer in een stal tegen iemand aan geslapen die de volgende morgen gestorven bleek te zijn van de kou.
Vergeten
Het klinkt gek, maar ik heb op een gegeven moment besloten me niets te herinneren en alles te vergeten. Ik weet dat we in drie kampen in Transnistrië hebben gezeten en dat mijn moeder in 1941 aan tyfus is gestorven. Mijn vader, mijn broer en ik hebben het overleefd.
Pas bij het Eichmannproces, in de jaren zestig, kwamen er beelden terug. Ik kon als kind heel mooi zingen en dansen. In één van de kampen vroegen mensen me te zingen en te dansen in ruil voor een stuk brood met roomboter. Ik heb gedanst en gezongen tot ik niet meer kon en toen zeiden ze: 'Als we brood met roomboter hadden, zouden we het je geven.' Ik heb daarna uren gehuild.
Toen de Russen ons bevrijdden, kregen we conserven en margarine. Ik heb margarine gegeten alsof het ijs was. De Russen namen mijn vader, die schoenmaker was, mee in hun leger. Zijn nieuwe vrouw zorgde voor ons. Na zes maanden keerde hij terug, maar ik kon niet met mijn stiefmoeder opschieten en ben naar een Joods weeshuis gegaan. Op de boot naar Israël heb ik bij toeval mijn broer Jitschak weer ontmoet. Mijn vader is vijf jaar later ook gekomen.
Ik ben op mijn zeventiende getrouwd en was op mijn achttiende al moeder. Ik heb altijd toneelspeelster willen worden. Sinds mijn vijftigste is dat werkelijkheid geworden. Ik speel in veel commercials, sta in advertenties en heb ook in een speelfilm gespeeld. Mijn dochter is een bekende toneelspeelster.
Uit: De kinderen die nog leven; Bert Nienhuis & Arjeh Kalmann