Hongersnood wereldwijd toegenomen: waar ligt onze verantwoordelijkheid?
Door Rabbijn mr. drs. R. Evers -
8 oktober 2021
Naar aanleiding van de persconferentie over de Wereld Honger Index sloeg de vonk bij mij over. De wereldwijde strijd tegen de honger is vanuit Bijbels perspectief geen overbodige luxe. Het is zelfs een topprioriteit.
Een van mijn Rebbes (leraren) zei altijd: “Als de mens zou willen, hoeft er door niemand ooit meer honger geleden te worden. Koning David zei het reeds 3000 jaar geleden in zijn Psalmen (136:25): ‘Die aan alle vlees voedsel geeft, want Zijn goedertierenheid is voor eeuwig.’ Aan het Opperwezen ligt het niet. Er is genoeg voedsel in de wereld. Het lijkt voornamelijk een kwestie van verdeling en rechtvaardigheid te zijn.”
Om welke reden dan ook – hoofdzakelijk natuurlijk egoïsme en egocentrisme – lukt het ons als het welvarende deel van de mensheid maar niet de minderbedeelden van voldoende voedsel te voorzien.
Hongersnood in de Bijbel
In de Tora komen verschillende hongersnoden voor. Voor de zondvloed (1565 jaar na de schepping) was het een paradijs op aarde. Men hoefde maar een keer in de veertig jaren te zaaien voor voldoende voedsel voor de hele wereldbevolking.
Na de zondvloed was Awraham nog maar net uitverkoren door G’d om naar Israël te trekken of er brak een hongersnood uit in het Heilige Land. Awraham moest uitwijken naar Egypte, waar zijn vrouw Sara door de Farao geschaakt werd. Jitschak (Isaac), onze tweede aartsvader, werd ook geconfronteerd met een hongersnood. En ook Ja’akov (Jacob), onze derde aartsvader, maakte kennis met deze ellende waardoor overigens zijn zoon Joseef (Jozef) in Egypte onderkoning werd. Naomi moest door hongersnood gedwongen Israël verlaten in de tijd van de Richters en kwam in Moab terecht waarna de overgrootvader van koning David geboren werd.
Awraham was nog maar net uitverkoren door G’d om naar Israël te trekken of er brak een hongersnood uit in het Heilige Land.
Maar vroeger was de moderne technologie en logistiek nog niet ontwikkeld. Hongersnood was hongersnood. Tegenwoordig kunnen we er echter alles aan doen om de nood te lenigen.
Schrikbarende toename van honger
In oktober 2013 wist het Internationale Onderzoeksinstituut Voedselbeleid (IFPRI) nog te melden dat de hongersnood op zijn retour was. De toenmalige Wereld Honger Index (GHI) gaf aan dat in nog ‘maar’ 19 landen de voedselsituatie 'zeer ernstig' was, zeven minder dan in 2011.In 2015 verplichtten de wereldleiders zich tot ambitieuze doelen: in 2030 zou het hongerprobleem uit de wereld zijn.
Echter, door de klimaatcrisis, corona en de toenemende ongelijkheid gaat het helaas weer bergafwaarts. Alleen al in 2020 leden weer 161 miljoen meer mensen aan honger. Gemiddeld 768 miljoen mensen hongeren nu chronisch. Dit is tien procent van de wereldbevolking. Ik vind dit een ongehoord schandaal.
Als gelovigen hebben we hier een groot theologisch probleem. G’d zorgt ervoor dat er voor iedereen voldoende voedsel op de wereld is. Hoe kan het dan zijn dat er momenteel meer dan driekwart miljard mensen honger lijden?
De actieve mens
G’d wil niet dat mensen of dieren lijden. Toch is er veel leed op de wereld. G’d neemt Zijn deel in de ontvouwing van de menselijke geschiedenis. Maar de mens, met zijn unieke talenten, moet als partner van G’d hieraan meewerken. Een Bijbels persoon moet actief ingrijpen en mag niet alles van Boven laten afhangen. Wij hebben de opdracht om hier op aarde actief te handelen.
Een Bijbels persoon moet actief ingrijpen en mag niet alles van Boven laten afhangen.
De mens moet zich laten leiden en inspireren door G’d, maar uiteindelijk moet hij het uitvoeren als partner in G’ds schepping. Een mens is niet een passief vehikel in G’ds wereld maar een actieve deelnemer in de lotsbestemming van de mensheid. Wij zijn verantwoordelijk voor het wel en wee van mens en dier hier op aarde.
Bij de Tien Geboden sprak G’d het hele volk toe. Toch staan alle Tien Geboden in het enkelvoud, omdat G’d Zich tot ieder individu apart richtte. Maar, G’d sprak toch het hele volk toe? Jazeker. Maar er bestaat naast groepsverantwoordelijkheid een hele grote persoonlijke aansprakelijkheid.
De eeuwig zwijgende meerderheid moet nu eens uit zijn isolement komen en karakter tonen. Het is een ‘ontwijding van G’ds Naam’ als wij er niet in slagen iedereen van voedsel te voorzien.
Religieuze prioriteit
“Houd van Hem (G’d) met je hele hart, je hele ziel en met al je kracht” (Deut. 6:5). Al ons (materiële) streven – ‘ons hele hart’ - moet uiteindelijk worden gericht op het Hogere. ‘Met je hele ziel’ betekent dat wij G’d overal moeten volgen, ook wanneer dit erg moeilijk is. ‘Met al je kracht’ kan vanuit het Hebreeuws ook ‘met al je vermogen’ betekenen. Dit houdt in dat we alles wat wij hier op aarde doen en verdienen zoveel mogelijk moeten wijden aan het Opperwezen. Wat is er mooier in de ogen van G’d dan dat wij alle mensen een menswaardig bestaan geven? De mens is het enige wezen op aarde dat het beeld van G’d in zich draagt. Het ondersteunen van hongerende mensen is de allereerste en allerhoogste prioriteit in het Bijbelse denken.
Wat is er mooier in de ogen van G’d dan dat wij alle mensen een menswaardig bestaan geven?
Zelfs de meest aardse bezigheden kunnen in dienst staan van G’d. Wanneer men bij het eten stelt dat men dit ‘lesjeem Sjamajiem’ – pro Deo, voor G’d – doet, wordt het gehele spijsverteringproces dienstbaar aan een hoger doel. Hierdoor verheft zich bijvoorbeeld de hele voedselketen, van melkfabriek tot de fles melk op tafel, van koe tot boter, van graan tot brood, boven het gewone aardse en het dagelijkse. Het wordt in een heilige sfeer geplaatst. Dat is overigens de hele bedoeling van de Tora: verheffing van het aardse. Iedereen aan zijn dagelijkse brood te helpen is de hoogste vorm van Tsedaka: liefdadigheid en godsdienstigheid.
Koning Monbaz
In jaren van hongersnood placht koning Monbaz zijn schatten te verdelen onder de armen. Zijn familieleden waren hierover ontstemd: ‘Uw voorvaderen hebben deze schatten verzameld en zorgvuldig bewaard, en U deelt alles weer uit?!’. De koning antwoordde hen: ‘Mijn voorouders vergaarden aardse schatten, ik verzamel hemelse schatten. Mijn voorvaderen bewaarden hun kostbaarheden op een plaats, waar het van hen zou kunnen worden afgenomen. Ik spaar op een plaats, waar de mensenhand niet kan reiken. Mijn ouders en grootouders spaarden zonder opbrengst, ik beleg in winstgevende projecten. Mijn voorouders spaarden geld, ik spaar mensenlevens. Mijn voorvaderen bewaarden hun geld voor anderen, mijn wijze van beleggen is voor mijzelf: zij spaarden voor deze wereld, ik leg geld opzij voor de toekomstige wereld’ (B.T. Bawa Batra 11a).