Je zou zeggen: Wat heeft Israël nu met Jezus? Jezus en de kerk, dat zou een beter verhaal opleveren. Dat is ook het grote verschil tussen Israël en de kerk: Wij hebben Jezus en de Joden niet. Wie rondkijkt in een synagoge of in een kerkgebouw moet wel tot die conclusie komen. Maar wie luistert naar de Schriften ontdekt iets anders.
De kerk en Jezus
Voor ons is Jezus de Zoon van God, Die onze zonden weggedragen heeft. Het is misschien wel de kern van ons geloof dat wij verzoend zijn door het bloed van Christus. Dat betekent ook dat voor ons de weg naar het eeuwige leven openstaat. Niets kan ons meer scheiden van de liefde van God, zelfs de dood niet. De Hebreeënbrief schrijft dat Christus de duivel, die de macht over de dood had, onttroont heeft en ons bevrijd heeft van de angst voor de dood (Hebr. 4). In dit verband spreekt de schrijver wel over Gods ontferming over het nageslacht van Abraham, maar ook wij mogen in deze bevrijding delen.
Jezus geeft ons echter meer dan dat. Door Zijn Geest laat Hij ons delen in Zijn geloof. De apostel Paulus vertelt dat wij gerechtvaardigd zijn door het geloof van Jezus Christus. (Rom.1:17 en 3:21). Deze woorden worden wel eens vertaald met ‘door het geloof in Jezus Christus’. Maar ik meen dat dit niet de beste vertaling is. Wij worden niet in de juiste verhouding met de Heere gebracht door ons eigen geloof, maar door het geloof wat ons geschonken wordt uit de rijkdom van Christus.
Daarnaast mogen wij door de Heilige Geest ook de krachten proeven van de toekomende eeuw (Hebr.6:5). Het is nog niet volkomen, maar er gebeurt wel wat in de verbondenheid met Christus. Hij is voor ons het Hoofd van de Gemeente. Of om het anders te zeggen: Hij is het hoofd en wij zijn de ledematen (of lidmaten). En Christus bestuurt zo de gemeente en de afzonderlijke leden ervan. Hij geeft de gaven van leren, van besturen, van dienen en van barmhartigheid. Sommigen rust Hij toe tot evangelisten, anderen tot opzieners en herders en Hij geeft ons ook een voorsmaak van het leven van de toekomende eeuw: Op onze voorspraak worden zieken genezen, demonen uitgedreven. Sommigen mogen profetieën uitspreken en weer anderen worden in hun aanbidding en lofprijzing meegenomen tot de taal van engelen.
Christus is het hoofd en wij zijn de ledematen. En Hij bestuurt zo de gemeente en de afzonderlijke leden ervan.
Op deze wijze is de kerk, in alle nederigheid, een voorbode van het Koninkrijk. En dat alles vindt zijn oorsprong, zijn wezen in wat Paulus zegt in Galaten 2:20:. Niet ik leef meer, ik ben met Christus gekruisigd en nu leeft Christus in mij.
Ik weet ook wel – ik ben geen vreemdeling in de kerk – dat de werkelijkheid soms een ander beeld laat zien en dat onze kerk soms aan geestelijke bloedarmoede lijdt, waardoor gemeentes zelfs ophouden te bestaan. Maar waar het hier om gaat en wat wij natuurlijk nooit mogen opgeven, is dat wij mogen putten uit de immense rijkdom van Jezus Christus.
De Messias van Israël
Als we beseffen dat de Schrift niet gebroken kan worden en een eenheid vormt, dan beluisteren we in het Woord van God dat alle beloften die Hij aan Israël en aan de vaderen gegeven heeft in en door Christus verzekerd worden. Paulus schrijft in de Romeinenbrief dat de Zoon een dienaar van de besnedenen (lees: Israël) geworden is om die beloften te bevestigen (Rom.15:8). Aan de Korintiërs zegt hij dat alle beloften, hoeveel er ook zijn, in Christus ‘amen’ zijn (2 Kor.1:20).
Ik ben ervan overtuigd dat wanneer de apostel spreekt over Gods beloften, dat hij dan de beloften in gedachten heeft die de Heere aan Zijn volk geschonken heeft. Zoals God ook beloofd heeft aan Abram: Het land, de toekomst van Israël, de zegen voor Israëls vrienden en de vloek voor hen die de het nageslacht van de aartsvader zullen haten. Het moge duidelijk zijn dat hiermee de lijn van Isaak bedoeld is. De Heere zegt immers dat men in Isaak van het nageslacht van Abram zal spreken (Gen.21:12). Maar wat Christus ook bevestigd is, is dat de Heere aan Abram heeft beloofd dat in zijn zaad alle geslachten van de aardbodem gezegend zullen worden. Met andere woorden: God zegent Israël, maar via Israël bereikt Zijn zegen uiteindelijk ook de andere naties van de wereld.
Wie de profeten, die de Heere tot Israël gezonden heeft, ter harte neemt, ontdekt dat de Zoon van God, de Gezalfde des Heeren voor Israël een bijzondere betekenis heeft. Christus, de Messias, zal bij Zijn verschijning allereerst als Koning Zijn troon beklimmen. Dat is overigens ook het eerste wat de engel Gabriël Maria mededeelt. Hij zegt dat het Kind dat uit haar geboren zal worden groot zal zijn, dat Hij Zoon van de Allerhoogste genoemd zal worden, dat God Hem de troon van Zijn vader David zal geven en dat Hij Koning over Israël (Jakob) zal zijn tot in eeuwigheid.
Jesaja 9 en 11 profeteren dat Hij het gericht over de volken zal voltrekken. Hij zal hen doden met de adem van Zijn mond en God heeft Zijn Knecht gemaakt tot een scherpe pijl in Zijn pijlkoker. Er is weliswaar sprake van ‘goddelozen’. Dat zijn echter in de taal van de Bijbel geen atheïsten, maar mensen of volken die de God van Israël bestrijden en doelbewust tegen Zijn wil en plannen ingaan. God beweegt Zijn machtige hand tegen hen en Hij doet dat door Zijn Zoon. Het Nieuwe Testament spreekt in dit verband over de dag van de Toorn van het Lam (Opb.6:16).
God zegent Israël, maar via Israël bereikt Zijn zegen uiteindelijk ook de andere naties van de wereld.
Een andere dienst van de Messias is dat Hij de verstrooide stammen van Israël moet verzamelen en terugbrengen naar waar zij thuis horen: het erfdeel des Heeren, Sion, Jeruzalem, de Heilige bodem (Zach.2:12). Jesaja spreekt daarover in Jesaja 11:12 en in Jesaja 49:5. In Jesaja 49 horen we Jeruzalem zelfs verwonderd uitroepen waar de menigte van haar kinderen nu ineens vandaan komen: ‘Zie, ik was alleen overgebleven. Deze kinderen, waar waren die?’ (vers 21). De Herziene Statenvertaling heeft wel boven het eerste gedeelte van Jesaja 49 neergezet: ‘Het Licht voor de heidenen’. En dat mag ook wel, want in de profetie klinkt ook de opdracht voor de Messias om Gods naam bekend te maken aan de volkeren van de wereld, maar er staat meer dan dat alleen. Er staat bij voorbeeld ook dat God de Messias geroepen heeft om het land weer te herstellen en de eeuwenoude puinhopen weer tot een erfdeel te maken en om de ballingen van Israël terug te roepen uit hun duisternis.
En wie het getuigenis van het Nieuwe Testament leest, ontdekt dat deze zaken niet achtergelaten worden in het Eerste Testament, maar voluit worden meegenomen. Als de engel Gabriël profeteert dat de Messias Koning zal zijn over Jakob, dan gebruikt hij die naam omdat daarin alle stammen van Israël begrepen zijn. En niet voor niets noemt hij de troon van David. David was immers de koning die alle stammen van Israël verenigd had. Jezus zal zelfs zeggen dat Zijn leerlingen op twaalf tronen zullen zitten om te regeren over de twaalf stammen van Israël (Mat. 19:28).
Zowel Maria als Zacharias spreken in hun lofzang over het gericht over de volkeren en de bevrijding van Israël. En nergens anders dan in het evangelie van Johannes komt de inzameling van alles schapen van Israël aan de orde. De Messias is als een nieuwe Mozes, Die Zijn volk zal uitleiden. Hij is zelfs voor Israël het Paaslam dat door God Zelf geschonken is.
Onze conclusie moet zijn dat de Messias, de Christus, meer met Israël te maken heeft dan wij wel eens beseffen of ter sprake brengen in de kerk. Christus is niet alleen Degene die onze zonden gedragen heeft. De Vader heeft de Zoon alle dingen in handen gegeven en niet in het laatst het herstel van Israël en van Jeruzalem. De profeet Jesaja zei al dat wanneer de Knecht des Heeren Zijn ziel tot een schuldoffer gesteld zal hebben, dat dan het voornemen, de plannen, de beloften van God door Zijn hand uitgevoerd zullen worden (Jes. 53:10).
Deel 2 ook lezen? Klik hier!
Dit artikel verscheen eerder in ons kwartaalblad Profetisch Perspectief.