Je zou zeggen: Wat heeft Israël nu met Jezus? Jezus en de kerk, dat zou een beter verhaal opleveren. Dat is ook het grote verschil tussen Israël en de kerk: Wij hebben Jezus en de Joden niet. Wie rondkijkt in een synagoge of in een kerkgebouw moet wel tot die conclusie komen. Maar wie luistert naar de Schriften ontdekt iets anders.
Wie bent U, Heere?
Als Saulus op de weg naar Damascus wordt stilgezet door Jezus, roept hij uit: ‘Wie bent U, Heere?’. Hij zal niet de laatste zijn die die vraag stelt.
Wie naar de geschiedenis van de theologie kijkt, ziet hoe het antwoord op deze vraag geleid heeft tot enorme scheuringen in de kerk. Daarbij ging het bijvoorbeeld om de vraag hoe de Godheid en de mensheid van Jezus zich tot elkaar verhielden. Was Zijn menselijkheid slechts de buitenkant of behoorde het tot Zijn wezen? Kon je beide naturen van Jezus scheiden of waren beide naturen vermengd? In de kerk van het Westen gaf Anselmus in zijn studie ‘Cur Deus Homo’, ‘Waarom werd God mens’, de volgende zienswijze door: Jezus moest als mens geboren worden om te sterven voor de zonden, omdat de mens in Adam gezondigd had. Maar Hij moest tegelijkertijd ook God zijn om de zwaarte van de straf te kunnen verdragen. De visie zou maatgevend worden in de kerk. Maar hoeveel waarheid er misschien ook in schuilt, de visie is aan de ene kant te beperkt, zoals we hierboven gezien hebben. En hij is te groot, te universeel. Jezus was immers maar niet alleen een God-mens.
Hij was als mens een heel bepaalde mens. Hij was een Jood, een zoon van Israël. Het is de evangelist Mattheüs die in zijn eerste zinnen duidelijk maakt dat de Messias de zoon van Abraham en de zoon van David is. Hij is het beloofde zaad van Abraham, die door de geslachten en koninklijke generaties na David tot Israël komt. Daarmee zijn de woorden van het evangelie in overeenstemming met de woorden van Jesaja 11, waar de profeet spreekt over de Messias als de twijg uit de afgehouwen stam van Isaï: ‘Een loot uit zijn wortels zal vrucht voortbrengen. Op Hem zal de Geest van de Heere rusten’(1,2).
Er zit een Jood op Gods troon en Jezus, de Jood, zal komen om te oordelen de levenden en de doden.
Als Jezus zegt dat het heil uit de Joden is, dan heeft Hij het ook over Zichzelf. Hij behoort tot het volk van Israël, in het bijzonder tot de stam Juda. Dat Jood-zijn heeft Jezus nooit afgelegd, ook niet in Zijn verhoging. Ook in de hemel wordt over Hem gesproken als de Leeuw uit de stam van Juda (Opb.5:5).
De kerk zou dit nooit mogen verzwijgen. Om alleen in de verleden tijd over Jezus als Jood te spreken is de halve waarheid. Er zit een Jood aan de rechterhand van God in de hemel. Er zit een Jood op Zijn troon en Jezus, de Jood, zal komen om te oordelen de levenden en de doden. En wees ervan overtuigd dat in dat gericht het lot van Zijn volk Israël niet onbesproken en onbehandeld zal worden.
Maar Jezus Christus is niet alleen maar een zoon van Israël, Hij is ook de zoon van God.
De Verborgene
Er is een gedachte in het geloof van Israël dat God zo groot is, dat Hij zo’n majesteit en heerlijkheid heeft dat wij die niet alleen niet kunnen bevatten maar ook niet kunnen verdragen. Daarom zegt de Heere ook de Schriften dat niemand Hem ooit gezien heeft en dat niemand dat ook kan. God bewoont een ontoegankelijk licht en is een verterend vuur. En toch openbaart Hij Zich aan mensen.
Maar in die openbaring maakt Hij Zich als het ware benaderbaar voor mensen. Daarom kunnen wij lezen dat Hij met Mozes sprak van aangezicht tot aangezicht, zoals iemand met zijn vriend spreekt. En daarom lezen wij dat Hij Zijn vriend Abraham met twee van zijn engelen bezoekt op het heetst van de dag (Gen.18).
Als we spreken over zijn openbaring aan de wereld, moeten wij zeggen dat God zich bij de schepping geopenbaard heeft in zijn Woord. Zo begint Johannes zijn evangelie met: In den beginne was het Woord en het Woord was bij God en het was God. Alle dingen zijn door het Woord geworden (Joh.1:1). Paulus bedoelt hetzelfde maar Hij spreekt over de Zoon. God heeft door de Zoon zijner liefde de hemelen en de aarde geschapen. Die Zoon is het beeld van de onzichtbare God (Kol.1:15). De Hebreeënbrief noemt in zijn aanhef de Zoon de afstraling van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen. En ook deze brief vermeldt dat God door de Zoon alle dingen geschapen heeft. Die Zoon of dat Woord, zegt Paulus, was in de gestalte van God en was aan God gelijk (Fil.2).
Het is de Zoon waarin God zich manifesteert of openbaart als Hij de wereld schept en zijn volk reddend nabij komt. Het is de Zoon ook die zich volkomen in de Torah en de profeten geopenbaard heeft. Hij was en is de stem van de profetie (1 Petr.1:1).
En als de overste van de hemelse legermachten is Hij voortdurend op aarde geweest. Hij heeft zich in het midden van Israël bewogen als de Engel des Heeren. Daarom kan Mozes ook zeggen dat de Engel des Heeren aan Hem verscheen uit de brandende braambos en kan Hij ervan gewagen dat de Engel des Heeren aan Abraham verscheen boven de berg Moriah en tot hem sprak dat Abraham Hem volkomen gehoorzaam was.
Het is die Engel, die uitdrukking van Gods wezen, waarvan de profeet Jesaja zegt dat Deze benauwd was in de benauwdheid van Israël en hen tot een verlosser werd (Jes.63:9).
Er is een bekend anekdote over de wederkomst van Christus. Een rabbijn en een dominee vragen allebei aan Jezus of Hij hier al eerder geweest is. Waarop de Messias met betraande ogen antwoordt: ‘Mijn kinderen jullie zouden eens moeten weten hoe vaak Ik er al was!’.
En het is daarom ook – je zou er zomaar overheen lezen – dat de Heere Jezus zijn tegenstanders in Jeruzalem verwijt dat zij anders met Hem omgaan dan Abraham deed. Zij willen Hem doden terwijl Abraham Hem gastvrij ontving (Gen.18 en Joh.8:40). Maar daarmee komen we ondertussen tot een geweldige ontdekking. Degene door Wie het leven geschapen is, Degene die aan de wieg van Israël gestaan heeft, Die voortdurend in de nabijheid van Israël was, De Zoon, Die in de gestalte van God was, Die is mens geworden in het midden van Israël.
Het heil is inderdaad uit de Joden.
Jezus is dus in zijn persoon de verbinding tussen de Zoon en Israël. Hij is werkelijk op een diepe wijze Immanuël, God met ons, maar dan uitgesproken door Joden in Galilea en Jeruzalem en in de diaspora.
Op deze wijze geeft doet God zelf verzoening voor de zonden van zijn volk, zoals Hij voorzegde (Ez.16:63). Op deze wijze bevestigd de Zoon van God de beloften van de Vader. Op deze wijze geeft de Zoon van Israël een nieuwe impuls aan de roeping van het Joodse volk om een licht te zijn voor de wereld en op deze wijze sterft de Zoon van Israël voor de zonden van de wereld.
Het heil is inderdaad uit de Joden.
Epiloog
We zouden nu nog veel kunnen zeggen over de houding van Israël jegens Jezus. Maar het is veel logischer om eerst naar onszelf te kijken. Hoe is het mogelijk geweest dat wij zoveel eeuwen lang ons met de naam van Jezus verheven gevoeld hebben boven het Joodse volk?
Hoe is het mogelijk geweest dat wij hier in het Christelijke Westen in de naam van Jezus het Joodse volk zoveel lijden hebben toegebracht, terwijl Jezus zelf zo verbonden is met dat volk? Het is vlees van zijn vlees en been van zijn gebeente.
Hoe is het mogelijk dat wij ons kerkzalen vullen met hartstochtelijke aanbidding en daarbij het Jood-zijn van Jezus niet eens tot ons laten doordringen?
Hoe bestaat het dat wij het onderwerp van Israël mijden om scheuringen in de kerk te voorkomen, terwijl de verwaarlozing van Jezus band met Israël nu juist tot scheefgroei in de theologie en zo tot scheuringen geleid heeft?
Nee, ik wil niet eindigen met een eindeloze klaagzang op de kerk. Het is waar: Jezus zou de kerk de rug toe kunnen keren met als reden: Als je Mij niet helemáál wilt hebben zoals Ik ben, dan helemaal niet!
Maar er is in de genade van God een weg terug.
Ik geloof dat de Messias bezig is aan de laatste fase van de heilsgeschiedenis. En wat zou het zijn als wij ons als kerk daarin laten meenemen. Nu Jezus vanuit de hemel een keer gebracht heeft in het lot van Juda en van Israël, laten we bidden voor de vrede van Jeruzalem, goede voorsprekers zijn voor het Joodse volk, niet alleen in de richting van de hemel maar om ons heen, en laten we meedoen met dat grote werk van de inzameling van de kinderen van Israël.
Jesaja 62:1-2 zegt:
Omwille van Sion zal ik niet zwijgen,
omwille van Jeruzalem zal ik niet stil zijn,
totdat haar gerechtigheid opkomt als een lichtglans,
en haar heil als een brandende fakkel.
De heidenvolken zullen uw gerechtigheid zien
en alle koningen uw luister.
Dit artikel verscheen eerder in ons kwartaalblad Profetisch Perspectief.