Louis Polak overleefde de Tweede Wereldoorlog door zeventien keer onder te duiken
Door Christenen voor Israël -
19 januari 2022
Als kind woonde Louis Polak met zijn ouders in Amsterdam toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak. Hij was nog maar vijf jaar. Hij kwam in drie jaar tijd op zeventien verschillende onderduikadressen terecht, waar hij in veel gezinnen werd opgenomen als een eigen kind.
Louis Polak: “In 1942 werden wij tijdens een razzia uit huis gehaald en getransporteerd naar de Hollandsche Schouwburg, een verzamelplaats voor Joden die gedeporteerd zouden worden naar de concentratiekampen. Maar omdat ik zogenaamd de ‘rode hond’ had, lukte het mijn ouders om daar weer vandaan te komen. Later, toen wij thuis waren deed mijn vader een bordje op de deur waarop stond dat er bij ons tyfus heerste. Ondanks dat kwamen de Duitsers toch binnen en namen ons opnieuw mee naar de Hollandsche Schouwburg. Ik weet nog dat ik in de Schouwburg zei: ik vind het hier niet meer leuk, wanneer gaan we naar huis? Op de een of andere manier konden wij daar gelukkig opnieuw ontsnappen.”
Kleine Jopie
Omdat het daarna thuis toch te gevaarlijk werd moest ieder van het gezin apart onderduiken. Louis werd in 1943 opgehaald via Piet Bosboom, die hem naar een onderduikadres in Zaandam bracht. Zijn moeder kwam in Amersfoort terecht, hoewel zijn vader nog thuis bleef. Louis: “Mijn ouders hadden mij verteld dat dit ging gebeuren, maar het was natuurlijk allemaal moeilijk voor mij, en het was wennen zonder mijn ouders. Mijn schuilnaam werd ‘Jopie’, met steeds verschillende achternamen. Maar mijn vader werd opgepakt en op transport gesteld naar vernietigingskamp Sobibor, waar hij in 1943 werd vermoord. Wij hoorden dat pas later, in 1945.”
Wij hoorden dat pas later, in 1945.
— Louis Polak over het overlijden van zijn vader
Geïmproviseerd bed
Op het eerste onderduikadres bij de familie Van Houten waren meerdere Joodse onderduikers aanwezig. De man van het echtpaar sliep in de schuur waar hij aardappelen verhandelde, in een geïmproviseerde slaapplaats om zijn onderduikers maar een goed bed te kunnen geven. Op een van de volgende onderduikadressen kwam Louis bij de familie Selier terecht. Het echtpaar bracht in praktijk wat er in de Bijbel staat in Jesaja 16: ‘Verberg de verdrevenen, verraad de vluchtelingen niet’. Zij gaven dan ook aan ruim zeventien Joden een schuilplaats.
"Moet jij geen ster?"
Louis: “Ik voelde mij daar thuis; ik ging mee naar de kerk en voor het slapen gaan zegde ik een gebedje op. Maar op een gegeven moment verraadde ik als kind mijzelf en anderen spontaan, toen ik een keer buiten speelde. Ik kreeg tot mijn vreugde een ijsje, maar vroeg gelijk: mogen die ‘opa en oma’ die boven zitten ook een ijsje? Dat waren onderduikers. Daarna werd ik voor mijn en hun veiligheid zo snel mogelijk naar een ander adres gebracht. Op een van de andere adressen bleek nog eens dat ik als kind het gevaar onderschatte. Daar vroeg ik terwijl ik op straat speelde aan een kind: moet jij geen ster?”
Vast in bos
Louis werd vervolgens weer via Piet Bosboom naar Makkum gebracht. Voordat de overdracht onderweg plaatsvond, zei de man die hem verder zou brengen tegen Louis dat hij even moest wachten tot iemand hem ophaalde. Voor alle zekerheid bond hij hem vast aan een boom. Maar door omstandigheden werd hij niet opgehaald, met als gevolg dat hij daar ‘s nachts vast zat in het bos. Toen Piet Bosboom dat hoorde ging hij hem zoeken en vond de kleine Louis; het liep gelukkig goed af.
Bezoek en bericht
“Ik ging op mijn onderduikadressen gewoon naar school. Maar als er een razzia dreigde, werd ik snel naar een ander adres gebracht. Mijn vader heb ik in het begin nog één keer gezien en van mijn moeder die ondergedoken zat, hoorde ik af en toe via een koerierster iets. Het laatste anderhalf jaar zat ik bij de familie Veenstra ondergedoken, die een kleine schuilplaats voor mij op zolder hadden gemaakt. Met hen heb ik ook de bevrijding meegemaakt. Ik heb er goede herinneringen aan.”
Rechtvaardigen
Na de oorlog heeft Louis altijd contact onderhouden met verschillende onderduikgevers, onder wie de familie Selier. Louis: “Zelfs met de tweede generatie hebben we – mijn vrouw Carry en ik – nog steeds een warm contact. We bellen en zien elkaar regelmatig. In 1973 hebben we alle onderduikers van de familie Selier bij ons thuis in Israël uitgenodigd. Ze kwamen allemaal, waarop iemand bij binnenkomst zong: ‘Baruch haba’, wat betekent: ‘Gezegend degene die binnenkomt!’ Geëmotioneerd kan Louis niet verder praten. Hij kan zijn tranen even niet bedwingen. Dan vertelt hij bewogen verder. “Familie Selier en Piet Bosboom kregen na de oorlog de onderscheiding ‘Rechtvaardigen onder de Volkeren’ van Yad Vashem, waarvoor zij naar Israël kwamen, samen met een reisgezelschap van Christenen voor Israël.