Ook in duister Westerbork bleven Joden Chanoeka vieren
Door Klaas de Jong -
2 december 2021
Terwijl er al heel wat Joden in propvolle veewagons uit Kamp Westerbork waren afgevoerd naar het oosten, vierden de gevangenen in 1942 Chanoeka. Hoe kwamen ze ertoe om in zo’n duistere tijd feest te vieren?
Chanoeka
De apostel Johannes vermeldt het schijnbaar terloops in zijn evangelie: “En het was het feest van de inwijding van de tempel in Jeruzalem, en het was winter” (Joh. 10:22). Inwijding is in het Hebreeuws Chanoeka; Jezus bezocht de tempel op Chanoeka. Waarom vond Johannes het nodig om dat te vermelden? Tweehonderd jaar eerder had de Griekse koning Antiochus Epifanes, de koning van het noorden uit Daniël 11, in de tempel in Jeruzalem een varken geofferd en de tempel gewijd aan de Griekse oppergod Zeus. Besnijdenis en het houden van de sabbat werden verboden.
Menselijk geredeneerd zou het Jodendom verdwijnen en zou Jezus niet naar het Huis van Zijn Vader in Jeruzalem kunnen komen. Maar getrouwe Joden wisten als door een wonder de Grieken te verjagen. Ze reinigden de tempel en wijdden die opnieuw in met het aansteken van de kandelaar met een kruikje gewijde olie waarop de menora maar liefst acht dagen bleef branden...
Westerbork
De viering van Chanoeka eindigde niet met de verwoesting van de tempel in het jaar 70 en het wegvoeren van de menora naar Rome. In alle verdrukkingen bleef het Joodse volk Chanoeka vieren. Het herinneringscentrum Yad Vashem heeft juist nu een online expositie op haar website geopend over Chanoeka en de Holocaust. In de expositie nemen foto’s uit Kamp Westerbork een prominente plaats in. Op een van de in 1942 genomen foto’s steekt Leo Blumensohn de chanoekia-kandelaar aan. Blumensohn was in 1939 de eerste bewoner van wat toen nog een vluchtelingenkamp was. Hij had een jeugdgroep opgezet die jaarlijks de barakken langs ging om Chanoeka te vieren. Blumensohn vertelde later: “Het gaf een beetje licht en hoop in die barakken.”
Een mens kan geen enkele dag leven zonder hoop. Deze menora is het vuur van hoop. Laat het niet uitdoven!
Nog veel indringender gaf de vader van Hugo Gryn in de strenge winter van 1944 in werkkamp Lieberosa (Brandenburg) zin aan de viering van Chanoeka. Op de eerste avond scheurde vader Gryn een stukje van zijn kampuniform af en maakte hier een lont van die hij dompelde in zijn smeltende rantsoen margarine. Voordat hij het dankgebed kon zeggen, liet Hugo een protest horen tegen deze voedselverspilling. “Hugo,” zei zijn vader, “jij en ik weten dat je een tijdje kan leven zonder voedsel. Maar ik zeg jou, een mens kan geen enkele dag leven zonder hoop. Deze menora is het vuur van hoop. Laat het niet uitdoven. Niet hier, nergens.”
Hugo Gryn overleefde. Hij vocht in 1948 in de Onafhankelijkheidsoorlog, waar hij als Tsjech goed van pas kwam om de handleidingen te vertalen van de door de Tsjechen aan Israël geleverde wapens. Later werd hij rabbijn.
Maoz Tsoer
Chanoeka duurt acht dagen en eindigt dit jaar op 6 december. Tijdens Chanoeka wordt het loflied Maoz Tsoer (Sterke Rots) gezongen. In het lied worden vier vijanden van Israël genoemd: de Egyptische Farao, de Babylonische koning Nebukadnezar, Haman van het Perzische Rijk en de Griekse koning Antiochus Epifanes.
Hitler past naadloos bij dit rijtje. Evenals het genoemde viertal was hij uit op de vernietiging van het Joodse volk. Alle vijf liepen ze te pletter op de Maoz Tsoer, de sterke Rots, waarvan David zong in zijn danklied in 2 Samuel 22.