Veel toorn, woestheid en grimmigheid maar G'ds woord zal zegevieren
Door Rabbijn mr. drs. R. Evers -
6 mei 2024
Met de dodenherdenking 4 mei in het achterhoofd, kan ik mijn gedachten niet meer ordenen en blijf ik mijmeren. Zijn al die woeste baren waar wij doorheen zijn gegaan en nog steeds gaan, wel de moeite waard om onze roeping te blijven volgen? G’ds toorn woedde en woedt nog steeds door onze wereld.
We zitten als Joods volk wereldwijd in een moeilijk parket. Maar Jeremia had dit al voorzien:
„Zie, Ik ga hen bijeenbrengen uit al de landen waarheen Ik hen in Mijn toorn, in Mijn grimmigheid en in grote verbolgenheid verdreven zal hebben, en Ik zal hen terugbrengen naar deze plaats en hen onbezorgd doen wonen. Zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ík zal hun tot een G‘d zijn (…) En Ik zal hen in getrouwheid in dit land planten, met heel Mijn hart en met heel Mijn ziel. Want zo zegt G’d: Zoals Ik al dit grote onheil over dit volk gebracht heb, zo zal Ik ook al het goede over hen brengen dat Ik over hen uitspreek. Er zullen akkers gekocht worden in dit land, waarvan u zegt: Het is een woestenij, zodat er geen mens en geen dier meer is“ (Jeremia 32:37-43).
In de verzen van Jeremia schittert de belofte van herstel helder, als een fonkelende ster aan de nachtelijke hemel. Daar spreekt hij over de vereniging van Israëls verstrooide ballingen, verzameld vanuit alle uithoeken waar ze verdwaald waren door G’ds toorn. Het is een visioen van terugkeer naar het beloofde land, een hereniging doordrenkt met G’ds eeuwige liefde. Maar te midden van deze stralende hoop, blijven de woorden van woede en razernij hangen als donkere wolken aan de horizon.
Het Gouden Kalf
Waarom wordt G’ds toorn genoemd in dit tijdloze visioen van verlossing? Een vraag die knaagt aan de randen van het menselijk begrip, als een mysterie dat smeekt om onthulling. Het antwoord ligt verscholen in de diepten van het verleden, terug naar de dagen van het Gouden Kalf, toen de kinderen van Israël hun hoop verloren in het schijnsel van afgoden.
In die oeroude tijden, te midden van de stoffige paden van de woestijn, ontstond het Gouden Kalf als een schaduw van ontrouw. Het volk, rusteloos en angstig in afwezigheid van hun leider, greep naar afgoderij als een wanhopige omhelzing van valse hoop. Een daad die de toorn van G’d ontstak als een laaiend vuur op de toppen van de Sinaï.
Maar te midden van deze brandende woede stond Mozes, als een baken van smeekbeden in de duisternis. Zijn woorden vormden een brug tussen mens en G’d, een roep om genade in de donkerste uren van ontrouw. Hij herinnerde G’d aan Zijn eeuwige verbond met Abraham, Isaak en Jakob, een pact gesmeed met de draad van onvergankelijke beloften.
Zijn onwankelbare trouw
De essentie van Mozes' betoog was niet slechts een smeekbede om vergeving, maar een diepe waarheid over de aard van G’d en Zijn relatie met Israël. Het was een erkenning dat G’ds verbond niet gebonden was aan de wispelturigheid van menselijk gedrag, maar verankerd lag in de rots van Zijn onwankelbare trouw.
Door deze waarheid te omarmen, onthulde G’d een kostbare les voor alle generaties die zouden volgen. Het was een inzicht dat de ketenen verbrak van voorwaardelijke liefde. G’d onthulde de ware aard van Zijn onvoorwaardelijke toewijding aan Zijn volk. In de schaduw van Israëls grootste zonde, schitterde de helderste straal van G’ds genade. Het was een paradox die de diepten van Zijn liefde onthulde in de donkerste momenten van menselijk falen.
Wanneer Jeremia spreekt over G’ds toorn in het licht van herstel, draagt het niet alleen de last van berisping, maar ook de belofte van verzoening. Het herinnert eraan dat zelfs te midden van de diepste afgronden van zonde en ballingschap, G’ds verbond met Israël onwrikbaar blijft.
Belofte van herstel als fakkel in de duisternis
In de eeuwen die volgden, hebben velen zich vergist in het begrijpen van deze waarheid. We dwaalden in de waan dat G’ds beloften vergankelijk zijn, onderworpen aan de grillen van menselijke ongehoorzaamheid. Maar de belofte van een eeuwig verbond hield stand door alle stormen van de tijd.
En zo blijft de belofte van herstel schijnen als een fakkel in de duisternis, een herinnering aan de onveranderlijke liefde van de Eeu-wige voor Zijn volk. Want in Zijn woede schuilt ook Zijn genade, in Zijn toorn schuilt ook Zijn trouw. En in elke donkere schaduw van ontrouw schijnt het licht van G’ds onvergankelijke liefde helderder dan ooit tevoren.
“Het Joodse volk heeft niet alleen een recht, maar ook een plicht om zichzelf te verdedigen.”
'Or lagojiem'
Uitverkorenheid heeft ook externe betekenis. Het Joodse volk moet een ‘or lagojiem’ zijn – een lichtend voorbeeld voor de volkeren. Wij kennen geen missie maar wel de opdracht om onder de volkeren minimaal het gedachtegoed van de zeven Noachidische geboden in te voeren en de Messiaanse belofte voor te bereiden. We hebben een belangrijke taak in deze wereld te vervullen en mogen nooit twijfelen aan ons bestaansrecht.
Het volk Israël als collectief werd door de ‘G´d van de geschiedenis’ in het leven geroepen om een belangrijke religieuze rol te spelen in die geschiedenis: ‘Jullie zijn Mijn getuigen, zo luidt het woord van G´d, en Mijn knecht, die Ik uitgekozen heb’ (Jesaja 43:10) als instrument voor het realiseren van de G´ddelijke intentie in de schepping.
Nu Israël bekend staat als G-ds natie en het volk van de Tora, zijn onze devotie, ons morele niveau, onze overleving en levensvatbaarheid, ondanks wezenlijke bedreigingen, een getuigenis van G‘ds rol in de menselijke geschiedenis.
De terugkeer naar ons beloofde Land – met alle drieste gevolgen van dien - is een integraal onderdeel van onze roeping.