In het jaar 1807 werd de Deense marine bij de slag om Kopenhagen volledig verslagen door de Fransen. Als reactie hierop besloten de Denen om 90.000 eiken te planten voor de wederopbouw van hun marine. Het Deense Natuuragentschap, de opvolger van de Koninklijke Boswachter, liet het ministerie van Defensie -200 jaar later- in 2007, weten: "Geachte minister van Oorlog, uw bomen zijn klaar."
Het was zeker zeer lovenswaardig dat ze niet toegaven aan wanhoop en onmiddellijk begonnen te werken aan de herbouw van hun toekomst. Maar de Denen waren niet de eersten die bomen plantten voor een toekomstige ‘expeditie’.
Bouw van de tabernakel
Elke keer wanneer we naar de geschiedenis kijken, zien we hoe onze voorvaders Abraham, Izak en Jakob, en vele andere Joodse leiders na hen, altijd de toekomst van het Joodse volk - en hun taak in deze wereld - in gedachten hadden. Eerder deze maand lazen in de wekelijkse Thoralezing, hoe houten planken van de acaciaboom in overvloed werden gebruikt in de misjkan, de tabernakel. “En zij zullen een ark maken van acaciahout, twee en een halve el lang, anderhalve el breed en anderhalve el hoog” (Exodus 25:10).
Maar het was niet alleen de ark. Ook de Gouden Tafel had planken van acaciahout nodig. Om nog maar te zwijgen over de bouw van zowel de koperen als de gouden altaren. Ook werd het gebruikt voor reukoffers, en voor de planken rond de Tabernakel. Een heel bos- zoals die van de Denen- zou nodig zijn geweest om dit heiligdom te bouwen. Dit was geen simpel IKEA-bouwproject in een doos, maar een reusachtige constructie. Natuurlijk is er geen twijfel aan dat onze voorouders deze taak aankonden. Maar gezien het feit dat ze zich midden in de woestijn bevonden; waar vonden ze genoeg van deze enorme bomen?
Kijk op de toekomst
De Midrasj, een samenstelling van Joodse overleveringen, vertelt ons hoe Jakob al aan de toekomst van zijn kinderen dacht. Hoewel hun ballingschap in Egypte net was begonnen, wist hij al dat ze op een dag zouden worden verlost. En terwijl de Denen twee van hun bomen gebruikten om een replica van een Vikingschip te bouwen, had Jakob heel iets anders in gedachten.
Hoewel de ballingschap in Egypte net was begonnen, wist Jakob al dat ze op een dag zouden worden verlost.
Jakob wist dat wanneer de verlossing zou komen, zijn kinderen bouwmateriaal nodig zouden hebben om G-d een heiligdom te bouwen. Daarom nam hij bomen met zich mee, toen hij vanuit Kanaan naar Egypte kwam. Hij kwam al anticiperend op wat de generaties na hem nodig zouden hebben. De Joodse geleerden vertellen ons, dat Jakob tegen zijn zonen zei: "Mijn kinderen, in de toekomst zullen jullie verlost worden van dit land, en G-d zal jullie opdragen om de Misjkan te bouwen. Plant deze bomen nu, zodat wanneer G-d jullie zal opdragen om het te bouwen, de bomen al klaar zullen zijn.”
Opwekken van argwaan?
Hij gebood zijn kinderen om de bomen mee te nemen op hun weg uit Egypte. Maar zou dit niet alleen maar meer argwaan wekken? Rabbijn Abraham Ibn Ezra (1089-1167) vraagt hoe onze voorouders zulke grote balken uit Egypte konden vervoeren, nadat ze beweerden dat ze alleen maar drie dagen weg zouden blijven?
Rabbijn Eliezer Ashkenazi (1512-1585) schrijft in zijn boek Maasei Hasjem (de werken van G-d), beantwoord deze vraag. "Integendeel", zegt hij: allereerst wisten de Egyptenaren dat ze G-d in de woestijn zouden dienen. Hoe zouden ze zichzelf moeten beschermen tegen de hete woestijnzon zonder enige overdekking? Bovendien, moesten ze een plek bouwen om te kunnen aanbidden.
Ten slotte, als ze voorgoed zouden vertrekken; zouden de Israëlieten zeker naar een plaats gaan waar bouwmateriaal aanwezig is, zodat ze deze niet zelf uit Egypte hoefden te slepen. En al helemaal niet als dit betekende dat ze zware balken ver weg moesten slepen. In dat geval zouden ze namelijk snel moeten zijn, om te kunnen ontsnappen aan het achtervolgende leger; dat hen zeker zou achtervolgen bij het eerste teken dat ze geen intentie zouden hebben om terug te keren. Dit is precies waarom Jakob hen moest opdragen deze bomen mee te nemen, want vanuit hun- en vanuit het oogpunt van de Egyptenaren- was dit het laatste wat ze wilden doen.
Teken van hoop
Maar Ibn Ezra heeft nog een vraag: waarom kon Jakob de bomen niet gewoon van de lokale bevolking kopen? Waarom de moeite nemen om deze helemaal vanuit Kanaan naar Egypte te brengen? Hij antwoordt dat Jakob wilde dat er ‘meer’ was, dan alleen maar het hout van bepaalde bomen. Hij wilde dat zijn kinderen –wanneer ze zouden lijden– hun hoofd konden opheffen, en deze bomen konden zien. Schitterende bomen die hij voor hen had meegebracht; bomen die hen niet alleen in hun verleden -hun afkomst- zouden wortelen, maar hen ook in staat zouden stellen om een betere, stralendere toekomst te zien.
Jakob wilde dat zijn kinderen tijdens het lijden hun hoofd konden opheffen en deze bomen konden zien.
Bomen die hen zouden herinneren aan hun geliefde vader, die van hen hield en in hen geloofde. Het zien van die bomen zou hen eraan herinneren dat ze het waard waren om verlost te worden, en dat een nieuwe dageraad voor hen zou aanbreken.
Diepgeworteld
Maar Jakob deed dit niet alleen om zijn nakomelingen te bemoedigen. Hoe belangrijk dit ook was, lag er ook een praktische reden achter. Een heiligdom moest namelijk worden gebouwd. En zo'n heilige taak kon men niet overlaten aan toeval. Wanneer de tijd zou komen om de Tabernakel te bouwen, moesten de bomen er al zijn, en ze moesten er zijn dankzij hem.
Jakob wilde dat zijn nakomelingen de Joodse traditie zouden voortzetten, maar als hij zijn deel niet deed... hoe kon er dan een traditie zijn voor hen om voort te zetten?
Als wij de ‘bomen’ niet al planten voor de generaties die na ons komen, wat hebben zij dan om voort te zetten? Net zoals een boom met de sterkste wortels zeker de langste en sterkste takken zal hebben; zullen zij die het diepst geworteld zijn in hun afkomst en tradities, de grootste hoop hebben op een sterke en gezonde toekomst.