Jom HaSjoa, de Israëlische holocaust herdenkingsdag, is alweer ruim een week geleden. En eigenlijk was ik niet van plan om hier iets over te schrijven. Maar ik kwam een artikel tegen werd beklaagd hoe ‘de Joden zich als schapen naar de slacht’ hebben laten leiden. Een uitdrukking waar ik altijd moeite mee heb gehad, totdat ik achter de ware betekenis kwam.
Meten met twee maten?
"Als schapen voor de slacht". Dat is, zoals men zegt, hoe zes miljoen Joden de dood in gingen tijdens de Sjoa (Holocaust). Bijna een heel volk zou hun vernietiging hebben aanvaard in een onverklaarbare passiviteit. Wie die deze term gebruikt, is misschien de talloze gedocumenteerde gevallen van Joods verzet vergeten. Waarvan de bekendste hiervan, natuurlijk, de opstand van het Warschau-getto is; of de bossen van Oost-Europa waar veel Joden zich verschuilden en vochten tegen de nazi's. Zelfs in de vernietigingskampen was er verzet. En als verzet eerder een uitzondering op de regel was, is ook dat makkelijk in de context te begrijpen. Men was verzwakt door systematische uithongering en werd bedreigd met ‘collectieve verantwoordelijkheid’, waarbij hele gemeenschappen werden vermoord als vergelding voor de daden van enkele individuen. Daar komt bij dat de Joden met name een burgerbevolking waren, zonder militaire training en wapens. Wanneer men in zo’n situatie geconfronteerd wordt met een machtig leger en beestachtig geweld, is verzet gewoon geen optie.
Maar het Joodse volk was niet het enige volk dat zich zo ‘liet’ behandelen. Vijf miljoen Russische krijgsgevangenen in nazi-kampen gingen, zonder weerstand, de dood in. En toch zegt niemand dat zij ‘als schapen naar de slachtbank’ zijn gegaan. In 1939 vochten de Polen en de Tsjechen niet tegen de binnenvallende Duitsers en ook zij worden niet op deze manier beschreven. Het is daarom oneerlijk om dit schaamteken uitsluitend op de Europese Joden toe te passen, die veel minder hadden om verzet te bieden en tegelijkertijd veel meer te vrezen hadden.
Daarom heb ik mij nooit goed gevoeld met het gebruiken van deze uitdrukking - in deze context. Maar wat is dan wel de juiste context?
De ware betekenis van de uitdrukking 'als schapen naar de slacht' verwijst naar Joodse moed en vertrouwen in G-d in de donkerste tijden.
Bijbelse oorsprong
De uitdrukking 'als schapen voor de slacht' komt meerdere keren voor in de Bijbel. De Psalmist schrijft in Psalm 44:23: “Want het is ter wille van U dat wij voortdurend worden gedood, [en dat] we worden beschouwd als schapen voor de slacht”. De Talmoed (B.T Gittin 57b) gebruikt deze woorden om daden van Joods martelaarschap te beschrijven.
Zo waren er na de vernietiging van de tweede Tempel in het jaar 70 vierhonderd gevangen Joodse kinderen. Zij wierpen zichzelf van een schip in de zee in plaats van zich naar Rome te laten brengen als slaven voor gedwongen ‘verboden relaties’. De Talmoed beschrijft dat zij “ter wille van G-d stierven - zoals schapen die naar de slacht werden geleid". De Joodse geleerden gebruiken deze woorden ook om de ‘zeven zonen van Hana’ te beschrijven. Dit waren Joodse kinderen, die tijdens de Griekse onderdrukking, zelf marteling en dood kozen in plaats van te buigen voor een afgod.
Andere betekenis
Rabbijn Shmuel Eliezer HaLevi Eidels (1555-1631) legt de uitdrukking 'als schapen voor de slacht' uit op een manier die erg verschilt van hoe men het tegenwoordig gebruikt. Hij schrijft dat, voor deze geloofsreuzen, de ‘dood’ iets was waarmee zij net zo ‘gemakkelijk’ om gingen, als schapen die naar de slachtbank gaan. Zonder enige angst, terwijl angst normaal gesproken samen gaat met een gewelddadige dood. Het waren juist daden van geloof en moed - niet van vernederende passiviteit, lafheid en wanhoop. In plaats van een teken van schaamte, verwijst de ware betekenis van deze uitdrukking naar Joodse moed en vertrouwen in G-d in de donkerste tijden.
Hoogste geestelijke niveau
In de jaren rond het einde van de Tweede Tempelperiode vonden er vreselijke vervolgingen plaats in Israël. Tijdens deze vervolgingen waren er tien grote Thorageleerden, die nu bekend staan als ‘de tien martelaren’. Deze leiders van het Joodse volk begrepen dat de tijd van gewapende strijd voorbij was. Hoewel ze niet fysiek in verzet gingen tegen de Romeinen, bleven ze de Thora bestuderen en naleven. Hier stond de doodstraf op. Uiteindelijk werden al deze rabbijnen opgejaagd en gruwelijk vermoord. Maimonides (1138–1204) schrijft dat er in de Joodse traditie geen hoger geestelijk niveau bestaat, dan die werd bereikt door de ‘tien martelaren’ die, zoals hij schrijft, 'als schapen naar de slacht' gingen.
Op 29 juli 1941 kreeg rabbijn Daniel Movshovitz toestemming van de nazi's om de Joden van Kelm (Litouwen) toe te spreken voordat ze vermoord werden. Hij vertelde hen dat ze op dat moment op precies hetzelfde niveau waren als de tien martelaren. Hun onwankelbare geloof zou, net als dat van hun voorouders, voor altijd blijven bestaan als een monument van Joodse moed in de donkerste tijden.
Hoewel de tien Thorageleerden niet fysiek in verzet gingen tegen de Romeinen, bleven ze de Thora bestuderen en naleven. Hier stond de doodstraf op.
Geestelijk verzet
Toen het tijdens de Tweede wereldoorlog duidelijk werd dat fysiek verzet haast niet mogelijk was, riepen de Joden in Europa een onvoorstelbare geestelijke kracht op. Hun onderdrukkers probeerden hen te breken, te ontmenselijken en vooral om hen van hun geloof te beroven. En toch was er overal in Europa - in de bossen, de getto's en zelfs in de vernietigingskampen - een geestelijk verzet. Een ‘heilig verzet’, waarbij Joden dagelijks hun leven riskeerden om Thora te leren, te bidden en tefilin (gebedsriemen) om te leggen, om de sjofar te blazen op Rosj Hasjana, om matzes te bakken op Pesach en om zelfs een Soeka te bouwen in de concentratiekampen. Ze worstelden om hun menselijkheid en hun medeleven met elkaar te behouden. Velen deelden hun laatste beetjes voedsel en hun gescheurde voddenkleding met degenen die het nog meer nodig hadden. Velen gingen naar de massagraven met het Sjema-gebed op hun lippen. De grootsheid van het Joodse volk, hun liefde voor G-d en voor elkaar, scheen vaak door in het midden van de meest duistere periodes die de ‘beschaafde’ wereld ooit heeft gekend.
Twee keer per week zeggen wij een gebed dat door koning Hizkia is geschreven toen Jeruzalem werd belegerd door het Assyrische leger van Sanherib. Hierin zeggen wij: "G-d van Israël, kijk vanuit de hemel, en zie dat wij een voorwerp van minachting en bespotting zijn geworden voor de volken; we worden gezien als schapen die naar de slacht worden geleid. Maar ondanks dit alles zijn we Uw naam niet vergeten – vergeet ons ook niet".
Een van de vele voorbeelden hiervan is na de oorlog gevonden in wat men de ‘Megilat Auschwitz’ (rol van Auschwitz) noemt; handgeschreven documenten gevonden onder een van de gebouwen in het voormalig vernietigingskamp. In deze geschriften beschreef een anonieme schrijver het dagelijks leven in het kamp. In een van de hoofdstukken schrijft de auteur over de aankomst van rabbijn Mosje Friedman.
Ook al staat er in elke generatie iemand op om ons te vernietigen, G-d zal ons altijd redden uit hun hand.
De rol van Auschwitz
Rabbijn Friedman was de chassidische Rebbe van Boyan-Krakau en stond bekend als een van de grootste Joodse wet-autoriteiten van zijn tijd. Toen de oorlog uitbrak vluchtte hij naar Tarnow (Polen), waar hij diende als een vader voor de vele gebroken Joden. In zijn aanwezigheid voelden mensen zich veilig en deden daarom ook alles om hem te beschermen. Maar ook al slaagde ze erin om documenten voor hem te regelen, waarmee hij naar de Verenigde Staten kon vluchten, weigerde de Rebbe om zijn broeders te verlaten in hun uur van nood. In 1942 werden 18.000 Joden van Tarnow vermoord in een liquidatie. De rabbijn werd een jaar later opgepakt en met de laatste Joden van Tarnow naar Auschwitz gestuurd.
Hoor Israël
De auteur van 'De rol van Auschwitz’ schrijft: “Het gebeurde aan de vooravond van Pesach 1943. Een transport was aangekomen. In deze trein zat een aantal belangrijke mensen. Een van hen was de Rebbe van Boyan, rabbijn Mosje Friedman; een van de beroemde Thora-geleerden van Polen. Hij keerde zich naar de SS-Oberscharfuhrer, greep hem bij de knopen van zijn uniform, en zei met verheven stem in perfect Duits: “jullie wrede moordenaars! Uitschot van de wereld. Denk niet dat jullie het Joodse volk ooit kunnen vernietigen. Het Joodse volk zal voor eeuwig blijven bestaan, maar jullie zullen je straf krijgen. Het onschuldige bloed dat jullie vergieten zal zichzelf vergelden.’ De Rebbe van Boyan sprak vol met emotie. Hierna legde hij zijn rechterhand over zijn ogen, en bad hij met een luide vurige stem: ‘Sjema JIsraël!’ Iedereen die met hem was gekomen zeiden samen met hem: “Sjema JIsraël, Hasjem Elokeinoe. Hasjem echad!” [Hoor Israël, de Heer onze G-d is een!).] Kort hierna werd rabbijn Friedman vermoord in de gaskamers. Deze paar momenten van echte ‘geestelijkheid’ bewees dat de eeuwige kracht van de Joden nooit verslagen zal worden.” De SS Oberscharfuhrer tegen wie rabbijn Friedman dit zei, is na de oorlog opgepakt, berecht en opgehangen op 22 december 1947.
Nooit worden vergeten
Alle Joodse martelaren vanuit de hele geschiedenis - en de miljoenen die omkwamen tijdens de Sjoa staan allen dichtbij G-d’s troon, op het hoogste geestelijke niveau dat men maar kan bereiken.
Wanneer we nu aan de uitdrukking - ‘als schapen naar de slacht’ - denken, kan het ons misschien ook een manier bieden om, in onze eigen moeilijke tijden, tot G-d te keren. Want ondanks alles wat we hebben geleden, hebben wij ons Joods-zijn nooit opgegeven. De ‘eeuwige kracht’ van de Jood kan nooit verslagen worden. We zijn niet vergeten wie we zijn - en we zullen ook nooit worden vergeten.
Het is zoals wij een paar weken geleden, op Pesach, in de Hagada, hebben gelezen: “Ook al staat er in elke generatie iemand op om ons te vernietigen, G-d zal ons altijd redden uit hun hand”.