Op Sjawoe’ot (het Wekenfeest, dit jaar op 28 en 29 mei) lazen wij het verhaal van Ruth. Wat niet zo uit de verf komt, is, dat volgens de Joodse traditie, Ruth en Orpa Moabitische prinsessen waren, dochters van koning Eglon (Richteren 3:12 e.v.). Goliat stamde af van Orpa. Toen eeuwen later David met Goliat streed, stonden twee achter-achterneven tegenover elkaar).
In het Jodendom vormt het boek Ruth samen met de geschiedenis van Tamar en Juda (Genesis 38) de grondslag voor de Davidische dynastie, waaruit uiteindelijk de Messias zou ontspruiten, die G’ds koninkrijk op aarde zou vestigen. Een vraag doemt op. Waarom staat aan de wieg van de Messias zo een vreemde relatie als tussen Tamar en Juda, die zeker niet de schoonheidsprijs verdient? Ook het volk Moab onstond uit incest: de dochters van Lot baarden Moab en Ammon van hun vader (Genesis 19:30-38). Is dit de basis van het Bijbelse koningschap?
“Het is zijn plicht model te staan voor een nauwgezet en gewetensvol Bijbels leven.”
Reinheid uit onzuiverheid
Kennelijk heeft G’d dit zo gewild. Wie kan het zuivere en pure uit vervuiling en bezoedeling destilleren, vraagt Job (14:3). De Talmoedische verklaring hierop antwoordt: “Alleen het Opperwezen kan dit!”. Abraham stamde af van de afgodendienaar Terach, koning Hizkia van Achaz, Josia van Amon etc.
Het doel van het menselijk streven is sublimatie, verbetering, veredeling en verheffing. Dat is het idee van de overgang van Ruth vanuit het heidendom naar het Joodse monotheïsme. Een belangrijk thema in het boek Ruth.
Maar waar het eigenlijk om draait, is de functie van het koningschap onder Israël. De basis hiervoor werd in Ruth gelegd. Maar waarin verschilt het wereldse van het Bijbelse koningschap ? En hoe legt dit het fundament voor het Koninkrijk G’ds ?
Een Bijbelse visie
Het Joodse denken over Staat en staatsmacht is uniek. Flavius Josephus beschrijft het treffend: “Sommige volkeren plaatsen de soevereiniteit in handen van een enkeling (monarchie), anderen plaatsen staatsmacht in handen van enkelen (oligarchie), weer anderen leggen de soevereiniteit in de handen van het volk (democratie). Mozes, onze Leraar, onderwees ons in geen van deze staatsvormen vertrouwen te stellen.
Hij leerde ons de regels van G’d te gehoorzamen, want hij kende slechts macht en soevereiniteit toe aan G´d. Hij droeg de mensheid op hun ogen op G’d te richten, omdat Hij de bron is van al het goede voor de mensheid in het algemeen en elk individu in het bijzonder, omdat de mensen slechts bij Hem ware verlichting voor hun lijden zullen vinden”
Velen hebben in Josephus’ beschrijving een vorm van theocratie willen lezen. Dit is echter niet de typisch Joodse staatsvorm. Het bestuur over het Joodse volk is niet bedoeld voor de priesterklasse. De ideale staatsvorm is geen priesterbestuur, maar een ware theocratie, waarbij G’d alleen regeert.
Waarom dan het Thora‑gebod om een koning aan te stellen, zoals er staat (Deuteronomium 17:14): “Als u komt naar het land, dat uw G´d, u geven zal en u dit in bezit genomen zult hebben en u er in woont … dan zult u over u de koning aanstellen, die uw G´d, verkiezen zal”?
De context, waarbinnen de opdracht tot het aanstellen van een koning en het vestigen van een soevereine aardse macht verschijnt, wijst erop, dat het in ieder geval niet de taak van een Joodse koning is om als charismatische oorlogsheld het volk te verenigen tegenover een gemeenschappelijke vijand. Want uit het geciteerde vers blijkt, dat een Joodse koning pas gezocht moest worden nadat het land Kanaan veroverd en verdeeld was!
Het volk Israël had geen oorlogsheld nodig om het land in te nemen: G’d Zelf had hen immers een snelle verovering en overwinning toegezegd. Veiligheid, voorspoed en geluk zouden hun deelachtig worden als ‘natuurlijk’ gevolg van het inachtnemen van de ge‑ en verboden uit de Thora, zoals beschreven staat in Deuteronomium 28:1‑14.
Ideale koning
De ideale Joodse koning bestijgt zijn troon in tijden van voorspoed. In een dergelijke periode van rust en welvaart heeft de Thora de koning een unieke rol toebedacht. Het koningschap in Israël heeft een volstrekt andere functie dan het koningschap bij andere volkeren. In de meeste gevallen wordt staatsmacht negatief uitgeoefend: de koning of de staat moet haar burgers beschermen tegen invasies (defensie‑functie) en de koning of de staat moet de burgers tegen elkaar beschermen, hetgeen onder meer politionele, bestuurlijke, wetgevende en rechtsprekende taken met zich meebrengt (interne betrekkingen).
Deze staatsfunctie ligt in de lijn van de Spreuken de Vaderen (3:2). Daarin zegt Rabbi Chanina: “Bid voor het welzijn van de regering; wanneer het ontzag daarvoor zou ontbreken, zou de een de ander levend verslinden”.
Tegenwoordig wordt de staatstaak ook positief geformuleerd: het bevorderen van het welzijn en de welvaart van de bevolking. Welzijn en welvaart worden echter voornamelijk in materiële termen gedefinieerd: voldoende eten, kleding, behuizing, werkgelegenheid etcetera. Zorg voor onderwijs blijft binnen het seculiere denkkader toch hoofdzakelijk ‘fysiek’ gericht in zoverre onderwijs voorbereidt op een maatschappelijke positie. Alleen het terrein van volwasseneneducatie ontstijgt dit enigszins.
Binnen het Jodendom is het koningschap hoofdzakelijk positief en spiritueel gericht. Als eerste burger is de koning de belichaming van de Thora en haar idealen. De persoon van de koning en zijn levensstijl vertegenwoordigen de gedachte dat de wetsbepalingen, ideeën en heiligheid van de Thora de mens veredelen en tot een hoger plan verheffen.
Maimonides (1135‑1204) schrijft omtrent de koning in zijn wetboek (3:1): “Wanneer de koning op zijn troon zit, schrijft hij één of twee Thorarollen. Eén Thora bewaart hij in zijn schatkamers, de andere Thora draagt hij overal met zich mee, in de oorlog, tijdens de rechtspraak en gedurende de maaltijd, zoals er geschreven staat (Deuteronomium 17:19): “De Thora‑rol zal bij hem zijn en hij zal erin lezen gedurende zijn gehele leven”. Als drager van een vrijwel absoluut en onbeperkt staatsgezag onderwerpt hij zich aan de wetten van de Thora, die hij overal bij zich draagt.
Belichaming van de Thora
Het doel van het Bijbelse volk is het inachtnemen van de Thora en het uitdragen van de Thora‑idealen in de meest brede zin van het woord. De leider van dit volk, die dit volksideaal in zijn persoon vertegenwoordigt, moet de belichaming van de Thora zijn. Hij moet het volk leiden tot het hoogst mogelijke niveau van menselijke perfectie op het terrein van religieuze ontplooiing. Hij mag niet rusten totdat zijn volk zich heeft onderworpen aan een discipline van éducation permanente op het gebied van de Bijbelstudie en geheel leeft naar de idealen van eerlijkheid en oprechtheid in het zakelijk en persoonlijk leven.
Het is de functie van een Joodse koning zorg te dragen voor de studie en het naleven van de Thora. De Joodse koning staat niet boven de wet, integendeel. Het is zijn plicht model te staan voor een nauwgezet en gewetensvol Bijbels leven. De grote staatsmacht die een Joodse koning heeft, dient slechts dit doel. Een voorbeeld van de ideale koning schetst de Talmoed (B.T. Sanhedrien 94a) ons in de persoon van koning Hezekia (Hizkia).
Koning Hizkia bevorderde bijvoorbeeld de Thorastudie in zowel positieve als negatieve zin: hij stelde uit particuliere middelen olie ter beschikking om de leerhuizen en synagogen te verlichten. Tevens stak hij een zwaard in de grond voor de ingang van de leerhuizen en zei: “Iedereen die zich niet bezighoudt met de studie van de Thora dient zich voor de koning te verantwoorden”.
Bescheiden rechten
Als soevereine belichaming van het volksideaal heeft hij het recht een bepaalde koninklijke staat te voeren; niettemin dient hij zich hierin bescheiden op te stellen, zoals een Bijbelvast mens betaamt:
‑ “Maar hij zal niet veel paarden houden”;
‑ “En hij zal zich niet veel vrouwen nemen”;
– “Ook zal hij zich niet te veel zilver en goud vergaren”;
‑ “Deze Thora‑rol zal hij bij zich hebben en daarin lezen … om te leren zijn G’d te vrezen door al de woorden van deze wet en al deze instellingen naarstig te onderhouden, opdat zijn hart zich niet verheffe boven zijn broeders en hij van het gebod niet zal afwijken naar rechts of naar links, opdat hij lange tijd koning moge blijven” (Deuteronomium 17:16‑20).
De koning moet een leven van soberheid en beperking leiden. Hoewel niemand hem kan tegenhouden te leven naar eigen goeddunken in het najagen van aardse geneugten, is het enige doel in zijn leven om zijn eigen spirituele en religieuze niveau en dat van zijn volk te verheffen, zoals Maimonides (3:5) schrijft: “hij moet zich dag en nacht bezighouden met de Thora en de belangen van zijn volk”.
Een voorbeeld van een koning, die dag en nacht arbeidde in het belang van zijn volk, geeft de Talmoed (B.T. Berachot 4a) in de persoon van koning David. In het vers (Psalm 86:2): “Een gebed van David, behoed mijn ziel, want ik ben G´dvrezend” leest de Talmoed het volgende: “Als volgt zei David voor G´d: ‘Heer der wereld, ben ik niet G´dvrezend? Alle koningen uit het oosten en het westen slapen tot drie uur op de dag en ik (Psalm 119:62) te middernacht sta ik op om U te loven’. Alle koningen uit het oosten en het westen zitten gezellig bij elkaar en worden geëerd terwijl mijn handen vuil zijn van het bloed [koning David, als Thorageleerde, moest sommige bloedvlekken onderzoeken op halachische consequenties]. Bovendien consulteer ik omtrent alle halachische vragen mijn leraar Mefiebosjet en vraag hem of ik juist geoordeeld heb in de rechtspraak of op andere halachische terreinen”.
Drie eigenschappen
In de Talmoedische traditie worden de drie belangrijkste eigenschappen van een Bijbels staatshoofd verwoord:
1) een Bijbels leider moet het levende voorbeeld zijn van moreel verantwoord gedrag. Goed voorbeeld doet volgen, met name indien het goede voorbeeld gegeven wordt door machthebbers. In het Jodendom wordt (werkelijke) G´dvrezendheid gezien als de basis van elke persoonlijke verbetering op moreel gebied.
2) een Bijbels voorman mag zich niet teveel bezighouden met allerlei aardse geneugten, maar moet werken aan het spirituele welzijn van zijn volk. Hij mag hierbij zelfs de meest vernederende werkzaamheden niet schuwen.
3) een Bijbels leider dient zich volledig te onderwerpen aan het gezag van de Thora, hetgeen een nederige houding impliceert.
Alleen dit koningschap kan de basis leggen voor de Messiaanse belofte!