In de Thoralezing van afgelopen Sjabbat lezen wij dat Sara nog steeds onvruchtbaar was na Hagars bevalling van Ismaël. Daarom begon Hagar te denken dat zij misschien wel meer rechtvaardig was dan Sara. De Thora vertelt ons dat Sara hierover klaagde bij Abraham (Gen. 16:5). De letterlijke vertaling van haar klacht is: "De diefstal is op jou!" Dit is nogal moeilijk te begrijpen. Wat had Abraham gestolen?
Diefstal is meer dan stelen
De Thora-commentator Rasji (1040-1105) legt uit dat Abraham tot G-d bad om kinderen te krijgen. Maar hij bad niet voor Sara. Daarom werd (volgens Sara) hij gezegend met een kind terwijl zij kinderloos bleef. Door niet voor haar te bidden 'stal' hij de woorden van haar die hij voor haar had moeten zeggen. Hiervan leren wij dat diefstal niet alleen maar iets stelen betekent. Het kan ook betekenen iets achter te houden dat aan een ander toebehoort.
Dit kunnen zowel onze gebeden zijn, een goed woord, een compliment, een goede daad, of welke andere daad van liefdadigheid dan ook. Rabbijn Eliezer Menachmen Man Shach (1899-2001) zei dat het niet tonen van iemands mededogen en vriendelijkheid voor een ander die door een moeilijke periode gaat, hen berooft van de liefdadigheid die zij verdienen.
Misschien kunnen we Rasji's kritiek beter begrijpen als wij kijken in hoe de Thora de gebeden van Izaak voor Rebbeca beschrijft. “En hij smeekte G-d aan in aanwezigheid van zijn vrouw”. Rebbeca zag dat hij voor haar bad. Natuurlijk bad Abraham ook voor Sara, maar hij heeft het haar alleen nooit laten weten.
Wat de Thora ons hier leert is dat het soms niet genoeg is om 'alleen maar om iemand te geven' of om voor hen te bidden. We moeten de andere persoon er ook van op de hoogte stellen. De Talmoed (Jevamot 64) zegt dat er een wonder nodig was voor Sara om kinderen te krijgen omdat zij er fysiek gezien niet toe in staat was. Daarom had men kunnen denken dat het sowieso geen zin had om voor ‘het onmogelijke’ te vragen. Maar toch, zelfs dan, had Abraham er nog steeds voor moeten bidden.
Het niet-tonen van iemands mededogen en vriendelijkheid voor een ander die door een moeilijke periode gaat, berooft hen van de liefdadigheid die zij verdienen.
Een vader mag ook ‘nee’ zeggen
Nachshon Wachsman werd in oktober 1994 ontvoerd en vermoord door Palestijnse terroristen. Terwijl hij gevangen werd gehouden, stonden Joden van alle denominaties samen in eenheid en smeekten zij G-d om zijn veilige terugkeer. Na de gruwelijke moord bracht mijn schoonvader de vader van het slachtoffer een sjiewa (rouw)-bezoek.
Dit is wat hij hem in het Jiddisch vertelde: “Kinderen kunnen hun vader alles vragen en een vader wil hun verzoeken vervullen. Hashem heeft al onze gebeden gehoord. Maar een vader mag ook ‘nee’ zeggen... En soms zegt hij ‘nee’. Onze Vader in de Hemel hoorde onze gebeden en ook al kunnen wij de reden niet begrijpen, zei Hij ‘nee’.” Er is geen limiet aan wat wij van G-d kunnen vragen. Hij geeft ons misschien niet altijd wat we werkelijk willen, maar dat betekent niet dat we er niet om moeten vragen.
Zo was er ook een 22-jarige jonge vrouw wiens droom en gebed het was om in Israël te wonen en daar haar leven op te bouwen. Keren Yemima Mosquera woonde oorspronkelijk in Equador toen zij erachter kwam dat ze afstamde van ‘Conversos’, Spaanse Joden die zich na 1492 onder geweld tot het Katholicisme hebben bekeerd. Haar vriendin beschreef haar als, "een stil meisje dat in haar pad geloofde, vocht om Joods te worden en niets hinderde haar". Maar ook op haar verzoek heeft Onze Vader in de Hemel gedeeltelijk ‘nee’ gezegd.
Op 22 oktober 2014 was er een terreuraanslag in Jeruzalem. Keren was het tweede slachtoffer dat stierf aan deze aanslag samen met de drie maanden oude Chaya Zisel Braun. Keren verhuisde anderhalve jaar voor de aanslag naar Israël om haar bekering tot het Jodendom te voltooien. Ze bracht de laatste paar maanden door in een Midrasja, een religieus leerinstituut voor Joodse vrouwen. Terwijl ze op weg was naar een Thora-les raakte ze ernstig gewond toen een Palestijnse terrorist met zijn auto tegen de voetgangers op het tramstation ramde.
Zes jaar geleden
Op de dag dat ik dit schrijf, precies zes jaar geleden, stond ik met een aantal vrienden buiten onze synagoge toen er een auto met luidsprekers langs reed die aankondigde dat de “bekeerling Keren Yemima HaKadosh” aan haar verwondingen was overleden tijdens haar behandeling in het ziekenhuis. Die nacht om 12.30 uur was haar begrafenis. De luidsprekers riepen op om de begrafenis bij te wonen. Dit omdat ze haar oorspronkelijke familie heeft achtergelaten om zich bij het Joodse volk aan te sluiten en daarom geen Joodse familie had om haar te begraven. Natuurlijk besloten wij meteen om er naar toe te gaan. We hebben haar misschien nooit gekend, maar toch waren we ‘familie’ en helaas voelen we het des te meer wanneer een tragedie toeslaat. En wij waren niet de enigen die zo voelden. Bij de begrafenis zagen we honderden mensen: Chassidim, Litvaks, ultra-orthodox, modern-orthodox, ongelovige Joden zonder keppels, Zionisten en Anti-zionisten.
Keren Yemima liet alles achter om deel van het Joodse volk te zijn. Nu was het onze beurt om als één te staan en te laten zien dat we inderdaad één waren. Hoewel het hele Joodse volk afstamt van Abraham, Isaak en Jakob en dus aan elkaar verwant zijn, had zij een band die zelfs nog dichter bij onze aartsvader was dan iemand die Joods is geboren. Volgens het Jodendom wordt een bekeerling namelijk beschouwd als een dochter of zoon van Abraham en Sara zelf. Daarom was zij dus een directe dochter van Abraham.
Wanneer een ouder een kind verliest moet hij zeven dagen sjiewa (rouw) zitten om het tragische verlies van een pure ziel. De vader van deze dochter, Abraham, kon misschien niet letterlijk sjiewa zitten. Maar ik weet zeker dat hij het uitriep bij de Hemelse Troon om de pijn en het lijden van zijn kinderen. Laten wij G-d daarom samen met hem smeken om de ultieme verlossing te brengen. Spoedig en in onze dagen.