Sluiten

Zoeken.

Artikelen

Activiteiten

Kennisbank

Podcasts

Projecten

Publicaties

Videos

Overig

Enthousiasme, daar komt het op aan!

Door Rabbijn mr. drs. R. Evers - 

17 februari 2022

tabernakel

De tabernakel in de woestijn.

Aangekomen in de woestijn – na de uittocht uit Egypte – moesten de Bnee Jisra’eel (de Israëlieten) een Heiligdom, de Tabernakel, voor G’d bouwen.

De Thora is hier zeer uitvoerig in alle details van de bouw van de Tabernakel en alle dienstvoorwerpen, omdat de Thora enorm veel nadruk legt op de aardse realiteit. Het Jodendom wil voornamelijk deze aardse realiteit op een hoger niveau tillen:

  • We nemen schapenwol en maken daarvan tsi'tsit – schouwdraden of kijkdraden – om ons doorlopend aan de 613 geboden en verboden uit de Tora te herinneren. Deze witte schouwdraden hangen soms zichtbaar buiten aan onze kleding maar in Nederland worden deze kijkdraden onder de jas gedragen zodat ze voor de buitenwereld niet zichtbaar zijn.
  • We nemen een koeienhuid en maken die tot tefilien – gebedsriemen, die we tijdens het ochtendgebed dragen. In de huisjes van deze gebedsriemen zijn vier kleine afdelingen uit de Tora beschreven, die aan de Uittocht uit Egypte herinneren en ons aansporen om de eenheid van G’d te erkennen en de geboden uit de Tora trouw te blijven.

Bouw van de Tabernakel

De Thora is hier zeer concreet: 'Spreek tot de Israëlieten en zeg dat zij voor Mij een hefoffer, een gave nemen. U moet van iedereen wiens hart hem gewillig maakt, een hefoffer voor Mij nemen. Dit is het hefoffer dat u van hen moet nemen: goud, zilver en koper, blauwpurperen, roodpurperen en scharlakenrode wol, fijn linnen en geitenhaar, roodgeverfde ramshuiden, kameleonshuiden en acaciahout, olie voor de lamp, specerijen voor de zalfolie en specerijen voor het geurige reukwerk, onyxstenen en andere edelstenen als opvulling voor de efod en de borsttas. En zij moeten voor Mij een heiligdom maken, zodat Ik in hun midden kan wonen. Volgens alles wat Ik u zal tonen, een ontwerp van de tabernakel en een ontwerp van al zijn voorwerpen, zó moet u het maken' (Exodus 25: 2-9).

Er wordt grote nadruk gelegd op vrijwillige gaven, objecten van jezelf weggeven voor een goed doel. Dit bleef een voorbeeld voor alle latere generaties. Veel dingen op geestelijk en religieus terrein komen alleen maar tot stand door genereuze gaven in financiële of spirituele zin. Maar laten we ons in de geschiedenis verplaatsen in de geest van de donateurs die hier moesten bijdragen aan de bouw van het meereizende Heiligdom.  Alleen in deze context staat dat Mozes de gaven moest aannemen “van iedereen wiens hart hem gewillig maakt“.

Nergens anders in de Thora wordt deze attitude van volledige bereidheid om te geven vereist, zelfs niet in de context van de vele andere vrijwillige bijdragen aan de armen, die de Thora voorschrijft of giften voor liefdadigheid. Waarom meent de Thora deze geestelijke ‘gewilligheid’ nu opeens wel te moeten eisen?

Niet zelf verdiend

De Israëlieten die uittrokken uit Egypte hadden nooit voor hun inkomsten gewerkt. Als slaven hadden ze nooit enig eigendom gehad. Ze werkten hard maar nooit voor hun eigen inkomsten. Ook later in de woestijn hoefden ze niet te werken voor hun levensonderhoud. Water kwam uit de meereizende bron van Mirjam, manna viel elke ochtend uit de Hemel, elke avond waren er kwartels als diner, de kleding en de schoenen groeiden mee aan het lichaam (Deut. 8:4). Men hoefde daar in de woestijn niet te werken voor een ‘living’. Vlak voor de Uittocht kregen de Bnee Jisra’eel allerlei gaven en geschenken mee van de Egyptenaren. Het nettoresultaat was, dat ze voor hun bezittingen nooit hadden gewerkt. En zoals het overal en altijd gaat: wanneer men niet hard heeft hoeven werken voor zijn ‘zuurverdiende geld’ is het ook niet moeilijk om afscheid te nemen van eigendom.

De Israëlieten hadden nooit gewerkt voor hun eigen bezittingen.

Het was dus makkelijk om gaven en bijdragen aan het grote nationale project van de bouw van de Tabernakel te doneren want de Bnee Jisra’eel hadden tot dan geen grote moeite gehad met de inkomensverwerving.

En daarom was hun geestesgesteldheid, hun enthousiasme en bereidwilligheid om te doneren hier zo belangrijk. Soms kan men uit de grootte van het bedrag op de cheque voor een liefdadig doel de betrokkenheid van de donateur afleiden. Wanneer men zeer gesteld is op realisering van het doel geeft men veel. Als ik niet echt enthousiast ben over het ‘goede doel’ geef ik 18 euro. Maar wanneer ‘geld geen rol meer speelt’ is het enige dat in de ogen van G’d nog telt de houding van de donateur. Is hij enthousiast over het goede doel of laat het hem koud? Daarom draaide het ook bij de donaties voor de Tabernakel: als men wil dat G’d in ons midden woont, moeten we er iets voor over hebben. Tonen dat dit onze belangrijkste hartenwens is. En dat hebben de Bnee Jisra’eel zo’n 3334 jaar geleden gedaan in de woestijn op weg naar Israël.

Rabbijn-mr.-drs.-R.-Evers_avatar-90x90 (1)

De auteur

Rabbijn mr. drs. R. Evers

Rabbijn R. Evers was opperrabbijn in Dusseldorf. Hij maakte in de zomer van 2021 met zijn vrouw alija naar Israël. 

Doneren
Abonneren
Agenda