Vanuit alle hoeken van de wereld zien wij tegenwoordig angstaanjagende beelden. Overstromingen in Europa en andere delen van de wereld, reusachtige bosbranden, een vreselijke aardbeving in Haïti, de overname van de Taliban in Afghanistan, en zo kunnen we nog wel even doorgaan.
Ver van mijn bed?
Wanneer we deze beelden zien, betuigt de Joodse gemeenschap hun diepe medeleven aan allen die hierdoor zijn getroffen. We nemen hen mee in onze gebeden en we dringen er bij de internationale gemeenschap op aan om alle hulp te geven dat men kan. Maar tegelijkertijd is het ook absoluut noodzakelijk dat we onszelf niet voor de gek houden door te geloven dat al deze kolossale tragedies – die zo ver weg van ons bed plaatsvinden- geen toepassing hebben op onze levens.
Na een grote ramp in China vroeg iemand aan rabbijn JIsraël Meir Kagan (1838-1933), beter bekend als de ‘Chafeets Chaim’ en een van de meest vooraanstaande rabbijnen van zijn tijd, wat dit te maken had met ons. “Waarom zouden wij hier een boodschap aan moeten nemen? Er wonen amper een handjevol Joden in China terwijl er vele miljoenen niet-Joden zijn. Zou de ramp niet juist een boodschap voor hen moeten zijn?” Rabbijn Kagan antwoordde met een gelijkenis:
Toespraak van de koning
Er was ooit een koning die regeerde over honderden miljoenen onderdanen uit verschillende provincies. Op een dag besloot hij om vertegenwoordigers van alle bevolkingsgroepen uit te nodigen voor een speciale gelegenheid. Duizenden volksvertegenwoordigers, waaronder ook een handjevol Joden, reisden voor deze gelegenheid af naar de hoofdstad, waar de koning hen allen in het openbaar toesprak. In het midden van zijn toespraak schakelde de koning opeens over naar een andere taal. Alle aanwezigen staarden de koning aan terwijl hij vloeiend in het Jiddisch sprak. Na een paar minuten ging de koning zijn toespraak weer verder in de algemene voertaal.
“Tot wie sprak de koning?” vroeg rabbijn Kagan. “Tot de Joodse vertegenwoordigers”, antwoordde zijn leerling. “Hoezo dat?”, wilde rabbijn Kagan nu weten, “er waren vele duizenden volksvertegenwoordigers, en miljoenen andere onderdanen die allemaal niet-Joods waren. Waarom zou de koning tot een handjevol Joden spreken?”
In het midden van zijn toespraak schakelde de koning opeens over naar het Jiddisch.
“De koning sprak Jiddisch. De taal die alleen de Joodse vertegenwoordigers begrijpen. Het is overduidelijk dat hij tot hen sprak”, legde de leerling zichzelf uit. En dat was precies het antwoord dat de rabbijn wilde horen. “Wij zijn gelovigen, kinderen van gelovigen”, legde hij uit, “wij weten dat wat er ook in de wereld gebeurd, door G-d geleid is. Alles is van Hem; en alles wat Hij doet, heeft een boodschap voor ons. Die miljoenen mensen in China die G-d niet kennen, begrijpen Zijn ‘taal’ niet. Maar wij begrijpen Zijn taal wel. Al deze rampen zijn als het Jiddisch dat de koning sprak”.
Open brief van rabbijn Kagan
Daarom ondernam rabbijn Kagan een gedeeltelijk vasten op zich toen hij in 1923
hoorde hoe meer dan 100.000 mensen waren omgekomen bij de verwoestende
aardbevingen in Japan. Daarnaast drong hij het Joodse volk er ook op aan om
tesjoeva te doen: tot inkeer te komen en terug te keren naar G-d. Vier jaar
later kwamen honderden mensen om (waarvan 130 in Jeruzalem) bij een aardbeving
in het Heilige Land, werd Polen (waar rabbijn Kagan woonde) geteisterd door
grote overstromingen en werd Rusland getroffen door een aardbeving die veel
schade en slachtoffers eiste. Rabbijn Kagan schreef toen op de vooravond van
Jom Kippoer in 1927 een indrukwekkende brief, dat vooral in deze maand, Eloel,
erg van toepassing is.
Door de rampen die gebeuren, spoort G-d ons aan om ons te bekeren en terug te keren naar Hem.
Het is mij duidelijk dat wanneer we vandaag profeten hadden die gestuurd waren door G-d, zij zonder twijfel de wacht zouden houden om het Joodse volk aan te sporen om terug te keren naar onze Vader in de Hemel. Maar omdat we, door onze slechte daden, in onze tijd geen profeten -of g-ddelijke boodschappers- hebben, gebruikt Hij andere boodschappers om de wereld terug te laten keren naar Hem. Zoals geschreven staat: 'Hij maakt winden tot Zijn boodschappers en brandend vuur tot Zijn dienaren’ (Psalm 104:4). Nu dan, mijn broeders, we zien dat G-ds rechtvaardigheid zich sterker manifesteert in de wereld. Er is geen dag dat we geen vreselijk en angstaanjagend nieuws horen. Er is bijna geen land ter wereld dat dit jaar (1927) aan G-ds strikte rechtvaardigheid is ontsnapt. Het is onze plicht te geloven dat dit een waarschuwing is van Hasjem dat we ons moeten bekeren; want wie weet wat morgen zal brengen?”
Deze doordringende woorden, die lijken alsof rabbijn Kagan ze voor ons geschreven heeft, zijn vooral in onze tijd -bijna honderd jaar later- misschien wel nog meer van toepassing dan ooit te voren. Het is een belangrijke les voor zowel Jood als niet-Jood. Dat wij hier allemaal van mogen leren; en dat wij de niet-zo-verborgen boodschappen van G-d altijd zullen begrijpen en toe passen op onze levens.