In de synagoge lezen we momenteel het vijfde Thoraboek Deuteronomium. Zo tegen het Loofhuttenfeest naderen we hiervan het einde en daarin lezen we onder andere ook over de tienden voor de armen.
Als Bijbelgetrouwe mensen delen wij minimaal een tiende van ons inkomen met de minderbedeelden. In het Hebreeuws heet dit tsedaka, wat eigenlijk 'rechtvaardigheid' betekent. Wij ontvangen G’ds zegeningen. G’d geeft ons een inkomen om daarvan te leven maar ook om daarmee goed te doen voor anderen. Het getuigt van een gevoel van rechtvaardigheid en rechtschapenheid om ook de armen te bedenken met G’ds zegeningen.
Maar deze vorm van rechtvaardigheid noemen wij in het Nederlands liefdadigheid. Dit is geen exacte vertaling. De term 'liefdadigheid' impliceert, dat ik niets verplicht ben aan de armen maar niettemin geef, omdat ik zo ‘lief en aardig’ ben. Het woord 'rechtvaardigheid' duidt veel meer op een verplichting om aan de armen te denken. G’ds goedheid jegens ons verplicht ons om onze aardse zegeningen ook met anderen te delen. Maar de wijze waarop wij onze zegeningen delen kan verschillen, van een afstandelijke overmaking aan een anoniem doel tot ware betrokkenheid in het lot van de ander.
G’ds goedheid jegens ons verplicht ons om onze aardse zegeningen ook met anderen te delen.
Richtlijnen
Het belangrijkste doel van tsedaka blijft steeds het ondersteunen van behoeftigen.
Maimonides (1135-1204) beschrijft acht verschillende niveaus bij het uitdelen van tsedaka waarbij niet alleen op fysieke nood gelet wordt. De Bijbel toont ook veel begrip voor de psychische toestand van hulpbehoevenden. Zij hebben immers ook een gevoel van eigenwaarde. Bij het geven van tsedaka moeten we daarom ook waardering hebben voor het streven naar (economische) zelfstandigheid. Dit leidde Maimonides tot de formulering van de volgende richtlijnen:
1. Het meest prijzenswaardig is degene, die een arme reeds helpt wanneer hij nog niet behoeftig is (maar dit dreigt te worden) door hem enig kapitaal af te staan om een eigen onderneming te starten met winstrecht voor de geldschieter, hem een lening toe te staan, hem een betrekking binnen het eigen bedrijf aan te bieden of een andere vorm van werkverschaffing om hem in de gelegenheid te stellen in zijn eigen levensonderhoud te voorzien, zodat hij verdere hulp van anderen kan ontberen.
Over deze groep donateurs zegt de Thora (Leviticus 23:35): "Wanneer uw broeder verarmt en zich bij u niet meer staande kan houden (hij is dus nog niet geheel verpauperd) dan zult u hem - vreemdeling en burger - ondersteunen, opdat hij bij u in leven blijve". Zo hoeft de ontvanger zich niet beschaamd te voelen. Het aanbieden van een compagnonschap verdient de voorkeur boven het verstrekken van een lening, omdat een debiteur vanwege het renteverbod profiteert van het vermogen van de crediteur, zonder dat hij hiervoor enige tegenprestatie ontvangt. Bij het aanbieden van een compagnonschap hoeft de ontvanger helemaal geen schaamtegevoelens te koesteren omdat beiden hier voordeel bij kunnen hebben.
2. Iets minder lovenswaardig is de anonieme donateur, die tsedaka doneert, maar de identiteit van de begunstigde niet kent terwijl ook de begunstigde de donateur niet kent. Zo hoeft niemand zich beschaamd te voelen. Degene, die een gift doet aan een liefdadigheidsfonds, benadert dit ideaal. Men mag overigens slechts bijdragen aan fondsen waarvan men zeker is, dat het bestuur betrouwbaar is en weet hoe op verantwoorde wijze met de ter beschikking gestelde middelen om te gaan.
3. In de derde categorie valt de donateur, die de begunstigde kent terwijl de begunstigde niet weet wie de tsedaka heeft gegeven. Grote geleerden hadden de gewoonte om op steelse wijze geld te deponeren bij de deur van arme mensen. Dit is zeker een waardige praktijk en als zodanig aanbevelenswaardig in het geval dat het bestuur van de tsedaka-kas niet op de hoogte is van de geldende regels bij de uitdeling. De arme hoeft zich niet te schamen, omdat hij de donateur niet kan identificeren.
4. De volgende categorie vormt het geval, waarin de begunstigde de donateur kent maar de donateur niet weet wie de begunstigde is. Sommige geleerden hadden de gewoonte om geld in een zakdoek te wikkelen en het over hun rug naar de armen te werpen. Ook deze wijze van tsedaka-afdracht spaart de gevoelens van de armlastigen.
5. Daarna komt degene, die de arme tsedaka van hand tot hand geeft nog voordat hij erom gevraagd wordt.
6. Daarna degene, die de arme naar behoren geeft nadat de arme hem hierom verzoekt.
7. In de zevende categorie valt degene, die minder geeft dan eigenlijk passend zou zijn geweest maar dit op een aangename wijze doet.
8. In de laatste en laagste categorie van tsedaka-uitdeling valt degene, die op een onplezierige wijze geld afstaat aan de armen. Men moet tsedaka geven met een vriendelijk en verheugd gezicht en met een blij gemoed. Tevens moet men de arme troosten in zijn ellende; als men de arme geeft met een onplezierige, verdrietige of woedende uitdrukking op het gezicht, verliest men de verdienste van het gebod van tsedaka.
Als een arme iets vraagt en men kan niets geven, mag men hem geen standje geven of hem schreeuwend of verwijtend tegemoet treden; men moet proberen hem te overtuigen, dat men wel wil geven maar op het ogenblik niets heeft.
Het is goed een kleine gift te doen, voordat men gaat bidden. Voordat we G’d om ons dagelijks brood vragen, moeten we zelf ook iets geven.