Rabbijn Evers: “Zeggen waar het op staat is goed voor je identiteit”
Door Rabbijn mr. drs. R. Evers -
21 maart 2022
In mijn praktijk als rabbijn psycholoog kom ik vaak mensen tegen die klagen dat zij niet tegen collega’s durven zeggen wat ze vinden en niet altijd voor hun mening durven uitkomen. Ze durven hun grenzen niet aan te geven en worden niet gehoord zodra de groep wat groter wordt.
De gulden middenweg
Er is een duidelijk verschil tussen overmatige bescheidenheid, assertief gedrag en agressief overkomen op je omgeving. In onze moderne maatschappij waar individualisme en zelfontplooiing als belangrijke idealen gelden, moeten we zeker overkomen op onze gesprekspartners door duidelijk en stellig onze mening te verkondigen. Ook uit je non-verbale communicatie blijkt zonder meer waar je grenzen liggen. Hierdoor hoef je niet bazig te worden, kun je tegen kritiek en houd je je relaties met iedereen om je heen gezond.
Alles is afhankelijk van de omstandigheden. Soms moeten we heel hoffelijk en voorkomend zijn maar wanneer het over belangrijke issues gaat, moeten we duidelijk zijn: tot hier en niet verder!
Met deze wijsheid in ons achterhoofd kunnen we een probleem begrijpen in ons wekelijkse thoragedeelte. In dat gedeelte wordt ons aangegeven wat we wel en wat we niet mogen eten van de dieren. Wat is het probleem? Het is een semantisch probleem.
Geen overbodige woorden
Wij nemen aan dat G’d in de Thora geen overbodige woorden gebruikt. Alles, elke zinswending, elk schijnbaar overtollig woord en zelfs elke letter te veel heeft een diepere betekenis. Rabbi Jehosjoea ben Levi vertelt ons in de Talmoed dat wij altijd ongepaste taal moeten proberen te vermijden. We moeten proberen ons zo netjes mogelijk uit te drukken door negatief taalgebruik uit de weg te gaan. Een verfijnd karakter spreekt op beschaafde en hoffelijke wijze als uiting van zijn positieve karakter. Dit geldt ook voor de woorden van de Thora, waar door wat extra woorden of letters negatieve uitdrukkingen gemeden worden en positiever geformuleerd worden.
G'd gebruikt in de Thora geen overbodige woorden.
Een illustratie hiervan vinden we in het vroegste taalgebruik in de Thora. Noach moest alle dieren op aarde meenemen in zijn ark: “Daarna zei G’d tegen Noach: Ga in de ark, u en heel uw gezin, want Ik heb gezien dat u te midden van uw tijdgenoten voor Mijn aangezicht rechtvaardig bent. U moet voor uzelf van alle reine dieren zeven paar nemen, een mannetje en zijn vrouwtje; maar van de dieren die niet reinzijn, één paar, een mannetje en zijn vrouwtje. Want over nog zeven dagen zal Ik het op de aarde veertig dagen en veertig nachten laten regenen; en Ik zal al wat bestaat, wat Ik gemaakt heb, van de aardbodem verdelgen. Van de reine dieren, van de dieren die niet reinwaren, van de vogels en van alles wat over de aardbodem kruipt, kwamen er twee aan twee naar Noach in de ark, mannelijk en vrouwelijk, zoals God aan Noach geboden had.”
Acht letters te veel?
Waarom gebruikt de Thora hier niet gewoon het woord ‘onrein’? Volgens Rabbi Jehosjoea ben Levi had de Thora hiermee acht letters kunnen sparen! Niettemin gebruikt de Thora meer letters dan strikt noodzakelijk om ons hiermee te wijzen op de wenselijkheid van net en positief taalgebruik. Misschien kunnen we hier zelfs stellen, dat denigrerend taalgebruik niet gewenst is, zelfs niet als het over dieren gaat. Noem een dier liever ‘niet rein’ dan ‘onrein’ omdat dat wellicht stigmatiserend werkt. In het Hebreeuws krijgt dit nog een iets scherper randje. In het Ivriet (Hebreeuws) is het semantische onderscheid tussen ‘tahor’ rein en ‘tamee’ onrein veel groter dan in het Nederlands. Tahor betekent lichtend, doorschijnend en transparant maar tamee betekent ‘verstopt, dicht’. Rein of koosjer eten zorgt ervoor dat ons lichaam het licht van de ziel laat doorschijnen naar de omringende wereld, terwijl tamee aangeeft dat het lichaam de ziel min of meer blokkeert van de omgeving.
Leviticus
In Leviticus 11 worden de reine en de onreine dieren behandeld, van zoogdieren tot insecten. In dit hoofdstuk maakt de Thora er geen probleem van om het woord tamee (onrein) te gebruiken voor aasgier tot en met sprinkhanen. En hier ontstaat natuurlijk de vraag waarom in Genesis de Thora zeer voorzichtig is en het woord ‘onrein’ omschrijft als ‘niet rein’, terwijl de Thora er in Leviticus daar opeens geen probleem mee heeft?
Waarom wordt het woord 'onrein' niet in Genesis gebruikt, maar wel in Leviticus?
Het antwoord is terug te voeren op het verschil tussen de verschillende omstandigheden. In de ark van Noach was het onderscheid tussen reine en onreine dieren voor de mensen niet zo relevant, want de dieren waren daar niet om gegeten te worden maar juist voor het tegendeel. De ark was de enige plaats waar zij konden overleven. Het onreine aspect van de niet koosjere dieren was daar niet zo belangrijk voor de religieuze mens (hoewel alleen van de reine dieren zeven paren mee mochten). Daarom kan de Thora daar voorkomend in haar spraakgebruik zijn.
Identiteitsbepalend
In Leviticus echter staan de spijswetten beschreven. Hier geeft G’d ons duidelijke eetvoorschriften. Omdat onze omgeving niet zo ingesteld is op de Bijbelse koosjere consumptie, moeten we vaak nee zeggen op een invitatie om onreine dieren te eten. Hier gaat het om karaktersterkte om voor ons eigen identiteit als ‘koosjer-etende burgers’ op te komen te midden van een maatschappij, die hier weinig of geen aandacht aan besteedt. Hier moeten we sterk zijn en karakter tonen.
Hier wordt dus klare en assertieve taal gevraagd om onze identiteit als burgers, die de Bijbelse identiteit willen uitdragen, vast te houden. We moeten grenzen durven stellen om onze Bijbelse identiteit te tonen. Daarom moeten we assertief leren zijn maar uiteraard niet agressief, onaangenaam of beledigend worden. De kracht van de Bijbelse woorden spreekt voor zichzelf.