Sluiten

Zoeken.

Artikelen

Activiteiten

Kennisbank

Podcasts

Projecten

Publicaties

Videos

Overig

Achtergrond

Terug naar overzicht

Toen de Farhud naar Be'eri kwam

Door Petra van der Zande - 

9 oktober 2024

הפרהוד-מתוך-ארכיון-יד-בן-צבי-1

De Farhud van Bagdad, 1941. | Foto: Yad Ben Zvi-archief.

De Iraakse Joodse gemeenschap is de oudste Joodse gemeenschap buiten Israël en heeft een geschiedenis van meer dan 2600 jaar. Vanaf de 7e-eeuwse moslimbezetting deelden de Joden de Arabische cultuur met hun islamitische en christelijke buren, maar leefden in aparte gemeenschappen. Joodse assimilatie in de moslimgemeenschap was zeldzaam. Onder eeuwenlange islamitische heerschappij werden Joden geclassificeerd als dhimmis ('tweederangsburgers').

Het afbrokkelende Ottomaanse Rijk gaf hen meer gelijkheid. In 1884 woonden er 30.000 Joden in Bagdad. Tegen 1900 was dit aantal gestegen tot 50.000 en vertegenwoordigden de Joden meer dan een kwart van de totale bevolking van de stad.

Net zoals het latere Jordanië, is Irak ook een Brits bedenksel. De toen moderne, seculiere en bijna democratische staat werd onafhankelijk in 1932.  Iraakse Joden werkten als advocaten, musici, economen, accountants, academici, kunstenaars en intellectuelen. De moslimbevolking vond het maar niets dat veel Joden sleutelposities in openbare functies bekleedden.

In de jaren 1940 woonden er rond de 135.000 Joden in Irak (bijna 3 procent van de totale bevolking) - ongeveer 90.000 in Bagdad, 10.000 in Basra en de rest verspreid over stadjes en dorpen.

Pro-nazi propaganda

In 1933 kocht Duitsland de Iraakse christelijke krant Al-Alam Al-Araby (De Arabische Wereld) en begon met de seriële publicatie van de Arabische vertaling van Hitlers Mein Kampf.

Vermomd als vrouw, ontvluchte moefti Haj Amin al-Husseini Jeruzalem in 1939. Het Koninkrijk Irak verwelkomde hem met geschenken en geld. Zijn pro-Nazi propaganda en gewelddadige anti-Joodse radio-oproepen resulteerden in racistische Jodenwetten, massaal ontslag uit openbare functies, discriminatie en pesterijen op straat.

Op 19 april 1941 verklaarde Groot-Brittannië aan Irak de oorlog en probeerde de controle over de regio terug te krijgen door Basra te bezetten. Dit resulteerde in wijdverspreide plunderingen van Joodse bazaarwinkels. Arabische nachtwakers beschermden Joodse bezittingen en veel Moslims verscholen Joden in hun huizen.

In deze periode pleegden vier Iraakse officieren, bekend als het “Gouden Plein”, een staatsgreep om Rashid A. al-Gaylani, een uitgesproken aanhanger van de Asmogendheden, als premier te installeren.

Chamsa

In de laatste week van mei 1941 werden Joodse huizen in Bagdad gemarkeerd met een rode palmafdruk (Chamsa). Ze werden geïnstrueerd om koffers te pakken en te wachten tot ze “voor hun eigen veiligheid” naar detentiekampen zouden worden gebracht.  Op 30 mei kreeg rabbijn Sasson Khaduri, de leider van de gemeenschap, te horen dat de Joden als “beschermende” maatregel de komende drie dagen thuis moesten blijven. Plannen voor een groter bloedbad werden verijdeld toen de militaire coup mislukte.

Gaylani vluchtte naar Berlijn, waar Hitler hem hartelijk ontving. Radio Bagdad kondigde aan dat verbannen leden van de koninklijke familie snel zouden terugkeren. Britse en Transjordaanse troepen omsingelden de hoofdstad en het was slechts een kwestie van dagen voordat ze de openbare orde zouden herstellen. De opgeluchte Joodse gemeenschap dacht dat het veilig was om Sjavoe’ot te vieren.

De Farhud pogrom

Op1 juni, toen ze aan de vooravond van Sjavoe’ot de synagoge verlieten, werden ze opgewacht door een menigte met knuppels, dolken en zwaarden. Veel van de Joodse huizen en winkels met de rode Chamsa werden geplunderd en hele families werden vermoord. Joden die probeerden te ontsnappen werden uit de voertuigen getrokken en afgeslacht. Ruiten van synagogen werden ingegooid, Torarollen ontheiligd en dolle menigten achtervolgden Joden met dolken en zwaarden. Studenten en gewapende politie voegden zich bij het gepeupel.

Overlevenden getuigden van politieagenten die huizen binnendrongen, ledematen afhakten en juwelen plunderden. Van mannen werden de genitaliën afgesneden en in hun mond gestopt. Vrouwen werden verkracht en terwijl ze nog leefden werd hun buik opengesneden. Kinderen werden in de rivier en in putten gegooid. Mensen werden van daken geduwd en de uitzinnige menigte genoot van het geschreeuw van de getroffen en gekwelde Joden.

Wat bekend werd als de Farhud pogrom duurde twee dagen toen Iraakse troepen uiteindelijk de orde herstelden. Tijdens het bloedbad bevonden Britse troepen zich aan de rand van de stad. Er werd geen vinger uitgestoken om de hulpeloze Joden te helpen. Ook in 1948, toen het Hadassah konvooi door Arabieren werd aangevallen, stonden de Britse soldaten erbij en keken ernaar.

Het hoogste Iraakse dodental viel onder hen die in de Joodse buurten woonden. Veel van hen die in gemengde moslim-joodse buurten woonden, overleefden het dankzij de moed van hun moslimburen die hen beschermden.

Mordechai Ben-Porat, een Jood die later diende als minister in de Israëlische regering, beschreef zijn ervaringen:

“We waren afgesneden van de Joodse gemeenschap ... Dankzij één moslimbuurman overleefden wij de Farhud. We hadden geen wapens om ons te verdedigen en waren volkomen hulpeloos. We zetten meubels tegen de deuren en ramen om te voorkomen dat de relschoppers zouden inbreken.... Twee dagen lang stroomde het bloed door de straten. Het geschreeuw van de Joden werd door de hele stad gehoord ... en uiteindelijk stapelden de lichamen zich op in een enorm massagraf.”

Tussen de 150 en 180 Joden werden vermoord, en zo’n 600 raakten verwond. De meute plunderden ook ongeveer 1.500 winkels; huizen werden opengebroken, geplunderd en in brand gestoken. De schade aan eigendommen werd geschat op wat vandaag de dag ongeveer € 47 miljoen  zou zijn. Ongeveer 2.500 families - 15% van de Joodse gemeenschap in Bagdad – hadden direct te lijden onder de pogrom.

Operatie Ezra en Nehemia

De Farhud bracht een massale emigratie van Iraakse Joden op gang. Tijdens Operatie Ezra en Nehemia (1950 en 1952) werden ongeveer 120.000 - 90 procent van de Joden in Irak - via de clandestiene ondergrondse immigratiebeweging naar de jonge Joodse staat gebracht. Vandaag de dag wonen er nog minder dan tien Joden.

Aan de vooravond van Jom Kippoer 1946 vestigden leden van de “Babyloniërs” - een Iraakse jeugdgroep - zich in Nahabir, toen nog Palestina. Kibboets Be'eri, die een paar kilometer ten westen van de huidige locatie werd opgericht, maakte deel uit van het “11 punten plan”.

Kort daarna vroeg de Zionistische regering een aantal “Babyloniërs” om terug te keren naar Irak om jonge mannen en vrouwen voor te bereiden op Aliyah.

Voordat hij Alijah maakte was Yaakov Tzemach, lid van de Bagdad HeChaloets jeugdbeweging, getraind door de “Babyloniërs”.  Dankzij een oudere moslimvrouw, die fysiek de weg naar hun huis versperde en voorkwam dat de meute binnendrong, had zijn familie het Farhud bloedbad overleeft

Kibboets Be'eri

Begin 1950 werd Yaakov via het Nachal landbouwnederzettingsprogramma van het Israëlische leger, met een groep naar Kibboets Be'eri gestuurd om hen te versterken.

Ook het kibboets eten werd beïnvloed door de Iraakse immigranten: “Zelfs de gefilte vis werd in Mizrachi stijl bereid.” De in Irak geboren Avraham Dvori (Manchar) was acht jaar oud toen hij aankwam in de kibboets, waar iedereen Hebreeuws sprak. “Al heel snel was ik het Arabisch, dat ik van thuis kende, helemaal vergeten,” zei hij. Zijn familie van vijf kinderen en 15 kleinkinderen woont ook in Be’eri. “Onze leden zijn afkomstig uit meer dan 30 landen. Iedereen is vermeng met iedereen - dit is het Land van Israël voor mij. Het geeft de kibboets een gevoel van warmte.”

Elke Shavuot avond vertelde Yaakov Tzemach zijn familie en de leden van Kibboets Be'eri het verhaal van de Farhud pogrom in 1941.

Op de Joodse begraafplaats van Bagdad werd een monument opgericht om de locatie van het Farhud massagraf aan te geven. Dit monument werd later vernietigd door de Iraakse regering. Een replica van dit monument werd vlakbij het Be'eri bos geplaatst. Op 7 oktober werd dit bos door Hamas terroristen gebruikt als verzamelplaats voordat ze Be'eri en andere nabijgelegen gemeenschappen aanvielen.

Die Simchat Torah maakte Ja'akovs kleinzoon, Sjachar, deel uit van Be'eri's civiele noodverdedigingsteam. Urenlang nam hij deel aan een heldhaftige en wanhopige verdedigingsstrijd, voordat hij uiteindelijk werd vermoord.

“We maakten Aliyah van Irak naar Israël zodat Moslims niet in staat zouden zijn om Joodse huizen binnen te gaan en ons te vermoorden.”

Tweeëntachtig jaar later keerde de Farhud terug naar Be'eri.

תמונה משפחתית

Yaakov Tzemach ob”m (rechts), overlevende van de Farhud, Shachar Tzemach ob”m (midden) vermoord op 7 oktober, en Doron Tzemach (links), lid van kibboets Be'eri . | Foto: uit een familiealbum.

Petra-van-der-Zande_avatar-90x90

De auteur

Petra van der Zande

Petra van der Zande woont sinds 1989 in Jeruzalem. Samen met haar man zorgde zij 21 jaar lang voor vier meervoudig gehandicapte Israëlische pleegkinderen. Nu is zij onder andere actief...

Doneren
Abonneren
Agenda