Vandaag is het vijftien jaar geleden dat Maayan Rothenberg, zoon van goede vrienden, overleed.
28 november 2007
We worden gebeld dat Maayan zwaargewond is. Vlak voor zijn achttiende verjaardag, hij was net zes maanden in het leger. Het gebeurde tijdens een militaire oefening in een tank.
30 november 2007
Weer een telefoontje. Maayan is overleden.
Ik zie zijn ouders terugkomen uit het ziekenhuis. Strompelend lopen ze het pad van hun huis op. Ondersteund door naaste familie en vrienden. Het is doodstil. Dan is er gehuil, geschreeuw. Doordringende, akelige geluiden.. ze komen van zijn moeder. Een niet te beschrijven verdriet.
Tijdens de zeven rouwdagen loop ik, samen met vrienden, op en neer om de honderden en honderden mensen die hen troost komen brengen, te voorzien van wat te drinken en eten. ’s Avonds maken we het huis schoon voor de volgende dag.
We leefden in een roes, een intens verdrietige, afschuwelijke nachtmerrie die eigenlijk nooit over is gegaan. Zeker niet voor zijn familie.
Maayan, zijn begrafenis. Zijn hele eenheid was erbij. Jonge jongens die met hun toekomst bezig waren.
Nog steeds komen ze één keer per jaar bij Maayan zijn familie langs. Het contact is altijd gebleven. Ze hebben nu alleen gezinnen, banen en ze maken nieuwe herinneringen.
Door de jaren is Maayan oom geworden van lieve nichtjes en een neefje, de kinderen van zijn broers. Hij zal ze nooit leren kennen. Zij zullen altijd over hem horen.
Te jong, te vroeg, Maayan en met hem zovelen anderen. Laten we bidden voor shalom … voor eeuwige shalom.
Maayan, we houden hem in leven door over hem te blijven praten en schrijven.
Uit mijn boek 'Over Grenzen'
In 2007 werd lieve Maayan Rothenberg, zoon van goede vrienden, gedood. Slechts achttien jaar jong. Hij was net zes maanden in het leger. Zoals iedereen die in het leger gaat, had hij de keuze een donorcodicil te ondertekenen of niet. Hij deed het, een onnatuurlijke keuze voor zo'n jonge jongen. Zijn moeder Elaine vertelt:
'Hij belde me en vroeg me wat zijn bloedgroep was. Hij zei: 'Ik heb een codicil ondertekend.' Ik herinner me dat ik zei dat ik het geweldig vond dat hij dat had gedaan, maar dat ik hem nog een beetje jong vond om over dat soort dingen na te denken. Een half jaar later bevonden we ons in een situatie die we ons nooit hadden kunnen voorstellen. Maayan was dood en we moesten een certificaat ondertekenen waarin we instemden met het weggeven van zijn organen. Zijn hart en longen gingen naar Joodse mensen, zijn nieren en alvleesklier naar Amal, een Arabische vrouw. Ze is ons zo dankbaar dat ze ons nog vaak heeft gebeld.’