Iedere vrijdagavond ga ik naar de synagogedienst in ons dorp, een kleine gemeenschap in het noorden van het land.
De dienst is een mengsel van liberaal en orthodox. Mannen en vrouwen zitten door elkaar, dat is volgens de liberaal-Joodse gewoonte. Maar de invulling van de dienst is zoals orthodoxe Joden die houden. De bewoners in ons dorp zijn niet religieus, en ik vind het iedere week weer heel bijzonder dat het ons lukt een dienst te houden. En dat al jarenlang. Ook is het mooi om te zien dat er steeds meer jongeren deelnemen.
Sinds het overlijden van mijn moeder, afgelopen december, zeg ik tijdens de dienst het kaddish gebed, dat je zegt als een van je ouders is overleden. Dat doe ik een jaar lang om het dan vervolgens jaarlijks te herhalen op de jaartijd, de dag van haar overlijden. Als er meerdere mensen zijn die het behoren te zeggen, omdat ze jaartijd hebben, dan zeggen zij het gebed samen.
Afgelopen vrijdagavond was het weer zover. Ik wilde aan het gebed beginnen, ik zeg het hardop, maar ik barstte in huilen uit en kwam totaal niet uit mijn woorden. Intens verdriet kan plotseling bovenkomen, op momenten dat je het niet verwacht.
Zonder discussie, alleen met een begrijpend knikje, nam een van de aanwezige mannen het over en zei namens mij het gebed, terwijl de anderen meededen.
Met mijn ogen dicht luisterde ik. De tranen liepen over mijn wangen. Niet alleen van verdriet, maar ook vanuit een intense dankbaarheid. Een innige verbondenheid.
Eeuwenoude tradities.
Het kaddish
Het kaddish is een gebed waarin G’d geprezen wordt. Hoewel het bij een overlijden gezegd wordt door de directe nabestaanden, wordt de naam van de overledene niet genoemd.